Les 1 Flashcards
Oud, antiek
قَديم
Kast
خِزانة
Luchthaven
مَطار
Badkamers
حَمّامات
Telefoon
هاتِف
Afspraak
مَوعِد
Een vliegtuig
طائرة
Nieuw
جَديد
De weg
الطريق
Lekker
لَذيذ
Lekkere kip
دَجاجة لَذيذة
Auto
سَيّارة
Jouw koffer
حَقيبَتَك
Hoe
كيف
(er is) daar
هناك
Echtgenote
زوجة
Naast
بجانب
Dank u
شُكراً
Krant
جريدة
De kamer
الغُرفة
Sleutel
مِفْتاح
Regen
مَطَر
Tot ziens
إلى ليق
مع سلامة
Hoe gaat het?
كل شي لاباس؟
كيف الحال؟
Hallo
أهلاً
أهلاً و سهلاً
السلام عليكم
مرهباً
Spreek
تَكَلَّم
Lees
اِقرأ
Schrijf
أُكتُب
Open
اِفتَح
Ga zitten
اِجلِس
Luister
اِستَمِع
Kijk
أُنظُر
Bekijk
شاهِد / أُنظُر إلى
Pas op!
اِنتَبِح
Les/lessen
دَرس/دُروس
Woord/woorden
كلمة/كلمات
Letter/letters
حَرف/حُروف
Zin/zinnen
جملة/جُمَل
Op pagina
على الصفحة
Mohammed Ben jij van Marokko?
يا مُحمّد، هل أنتَ من المغرب؟
Dokter
طَبيب
Waar zijn Amina en Samira en Mahmoud? Ze zijn in de tuin.
أين أَمينة وَسَميرة وَمَحمود؟ هم في الحديقة.
Syrië
سوريا
Maar
ولكن
Maar wij
وَلكِنَّنا
Wij zijn van Syrië, maar wij wonen hier in België.
نحن مِن سوريا، وَلكِنَّنا نَسكُن هنا في بَلجيكا.
Ster
نَجْمَة
Nadjma, ben jij verpleegkundige in dit ziekenhuis?
يا نجمة، هل أنتِ مُمرّضة في هذا المُستشفى؟
Nu
الآن
Station
مُحطّة
De trein
القِطار
Treinstation
محطّة القِطار
Is Fatima nu in de luchthaven? Nee zij is in het treinstation.
هل فاطِمة في المَطار؟ لا هي في محطّة القِطار.
Zijn pen
قَلَمُهُ
Haar auto
سيَّرتُها
Tekst/ teksten
نَصّ / نُصوص
Pagina/ pagina’s
صَفحة/صَفَحات
Schoolbord
سَبورة
Oefening/oefeningen
تمرين/تمارين
Onderwerp/onderwerpen
مَوضُوع مَواضيع
Vraag vragen
سؤال / أسئلة
Klas(lokaal)/klaslokalen
صَفّ/صُفوف
Antwoord/ antwoorden
إجابة/ إجابات
Papier / papieren
ورقة / أوراق
Dialoog
حِوار
Ik hou van
أُحِبّ
Huistaak/huistaken
واجِب / واجِبات
Bijvoorbeeld
مَثَلاً
Belangrijk m/v
مُهِمّ مُهِمّة
Moeilijk m/v
صَعب صَعبة
De krant is onder de stoel.
الجريدة تحت الكرسيّ.
Er is een hond in de kamer.
هناك كلب في الغرفة.
Er is geen school in deze stad.
ليس هناك مدرّسة في هذي المدينة.
Is jouw (mannelijk) huis groot?
هل بيتكَ كبير؟
Dit is Zayn’s tas.
هذه هي حقيبة زين.
Waar is mijn moeder? Ze is in de bank.
أين أمٌي؟ هي في البنك.