Les 5a Heidebeheer Flashcards

1
Q

Waar vindt je natuurlijke heidevegetaties?

A

kustduinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vindt je half-natuurlijke heidevegetaties?

A

Binnenland (pleistocene zandgronden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar komt de cultuurhistorische betekenis van heide vandaan?

A

Potstalsysteem
akkertjes met drieslagstelsel (vruchtwisseling)
1e jaar wintergraan (tarwe rogge)
2e jaar zomergraan (gerst haver)
3e jaar braak

18e eeuw ipv braak: raap, klaver, wortelgewassen, grassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarin zit de ecologische betekenis van heide ?

A

Variatie in standplaatsfactoren:

  • zeer arm zuur milieu: stuifzand
  • arm zuur milieu: droge heide + vochtige, natte heide
  • iets rijker, minder zuur/iets basisch milieu: schraal grasland+ akkertjes
  • plus in alle heidetypen: vennen met verschillende zuurgraad.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarin zit de landschappelijke betekenis van heide ?

A

Zeer gradiëntrijk landschap:

droge en natte heide
stuifzand- vennen-heideakkers

Vaak in combinatie met:
droge bossen & bosranden
vochtige beekdalen
extensieve akkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het heideareaal in 1833, 1907, 1940 en heden?

A

600.000 ha 1833 20 % van Nederland

450.000 ha 1907

100.000 ha 1940 1960 verbod verdere ontginning

43.000 ha heden minder dan 10 % resterend t.o.v. 1833

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Droge heide is soortenarm/soortenrijk? En wat is het % huidige areaal?

A

Soortenarm & 95% huidige areaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vochtige/natte heide is soortenarm/soortenrijk? En wat is het % huidige areaal?

A

Soortenrijk
1930-1950 10% van het areaal, vanaf 1990 - 5% huidige areaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soorten zijn typisch voor droge heide?

A

Struikheide
kraaiheide
blauwe en rode bosbes
Sterkelbrem & kruipbrem
buntgras
Korstmossen
Bochtige smele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke soorten zijn typisch voor vochtige/natte heide?

A

Dopheide
lavendelheide
klokjesgentiaan
blauwe knoop
zonnedauw soorten
witte & bruine snavelbies
veenbies
Eenarig wollegras
Veenpluis
Pijpenstrootje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vormt verkeerd beheer een bedreiging?

A

Grootschalig beheer met plagmachines (verleden)
- alle vegetatie + alle humus tot op minerale zand verwijderd
- vernietiging habitats
- grootste deel zaden afgevoerd
- vernietiging microreliëf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe vormt versnippering een bedreiging?

A

De meeste heideterreinen zijn ong. 10 ha. Echter hebben de meeste heide(fauna)soorten veel groter oppervlak nodig (minimaal 100 ha) als ze een duurzame populatie willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is naast versnippering en verkeerd beheer nog een bedreiging voor heidelandschap?

A

Ver-problematiek:
vergrassing/verruiging
verstruweling/verbossing
vermossing (grijs kronkelsteeltje (tankmos))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Toelichting bedreiging ver-thema’s (zie antwoord)

A

Extra zuur (H+) & extra N-verbindingen , in een systeem met veelal Mor-humus

–> vrijkomen (giftige) ionen Al-, Fe -ionen
–> uitspoeling ionen: PO43- , Ca2+ , K +, Mg 2+ -ionen
(PS: soms wordt fosfaat juist sterk gebonden; bij zeer lage pH en pH vanaf 6 en hoger (“ neutrale tot sterk basisch, gebufferd, veelal kalkrijk))
–>hogere N/P-verhouding (* veelal ongunstig voor meeste dierlijke organismen …->)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom zorgt een hogere N/P verhouding voor verminderde vitaliteit voor de meeste planten en meso/macrofauna (ongewervelden)?

A
  • Dieren stemmen voedselinname af op N
  • Hoge N/P betekent dan te weinig P inname
  • P essentieel als bouwstof (chitine, bot etc) en ATP
  • Doorwerking in de voedselketen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke planten zijn ammoniumliefhebbers?

A

Bochtige smele en pijpenstrootje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Zie antwoord voor toelichting NO3 & SO2

A

I.g.v uitstoot NH3 & SO2 in arme, kalkarme droge gronden -> veel nitrificatie -> verzuring;
4 NH3 + 2 SO2 + O2 + 2 H2O –> 2 (NH4) 2 SO4
2 NH4+ + SO4¯ + 4 O2 –> 4 H+ + 2 NO3¯ + SO4¯ + 2 H2 O

  • Zodra pH daalt onder 4,5 stopt de nitrificatie
  • Daarmee stopt ook de mineralisatie (= afbraak dood organisch materiaal) (* vaak wordt 4,2 als harde grens genomen)
  • Strooiselophoping (N-bom) (* zou je ineens veel Ca toevoegen , dan “ barst deze bom”)
  • Minder nitrificatie betekent meer ammonium t.o.v. nitraat
18
Q

Wat is NHO2

A

Salpeterzuur

19
Q

Wat is H2SO4

A

Zwavelzuur

20
Q

Indien jaarlijkse depositie > kritische waarde, wat is dan het herstel/regulier beheer?

A

Verschralen is noodzaak

21
Q

Hoe kun je heide verschralen?

A
  • plaggenafvoer
  • branden
  • chopperen en opzuigen
  • maaien en afvoeren
  • begrazen
  • boompjes verwijderen
22
Q

Indien depositie leidt tot onbalans bodemchemie, wat is dan het herstel/regulier beheer?

A

herstel bodemchemie noodzakelijk

23
Q

Hoe kan bodemchemie hersteld worden?

A
  • toevoegen kalk
  • toevoegen steenmeel, mergel, e.d. = naast Ca ook andere mineralen
  • toevoegen PO4 3- -> Experimentele fase
24
Q

Wat is het effect van plaggen?

A
  • plaggen vergroot ongunstige P/N verhouding -> tijdelijk omdat dan de landbouw N- er wel in blijft komen.
  • Resteert in weinig nitrificerende bacteriën -> dus relatief veel NH2, HN4+-
25
Q

Welke soorten gaan door plaggen achteruit?

A

valkruid en klokjesgentiaan

26
Q

Wat is belangrijk als het gaat om de spreiding in tijd en ruimte bij plaggen?

A

Kleinschalig en faseren
- smalle grillige plagstroken
- sparen heiderestanten (zaadbron) en relictpopulaties (plant en diersoorten)

  • Afh. van veg.ontwikkeling  lage frequentie: 1x per 25-40 jaar
27
Q

Waarom mag je niet plaggen tot op de minerale bodem?

A

Er moet een dun laagje humus gespaard worden, zodat er nog enige buffering is. (tegen ammoniakpiek).

28
Q

Wanneer moet je plaggen?

A

half augustus - half oktober (wanneer de plantzaden rijp zijn en er de minste verstoring van fauna is)

29
Q

Welk materiaal gebruik je voor het plaggen?

A

Kraan met kantelbak: behoud microklimaat en microreliëf

30
Q

Heidestruik na plaggen >15 jaar en <15 jaar

A

<15 jaar groeit weer uit
>15 jaar alléén nog via zaad

31
Q

Zie antwoord voor aanvullende info over branden

A

Stikstof (N) vervliegt ; fosfaat (P) & overige mineralen blijven achter -> gunstig voor N/P-ratio.
Negatief voor fauna ; m.u.v. eind winter / vroege lente
Bij voorkeur bij lage luchtvochtigheid -> snelle brandpassage
Positief voor genoemde zeldzame soorten als valkruid, maar ook gaspeldoorn, jeneverbes etc.

Na brand treedt er een tijdelijk verrijkend effect op; dit uit zich in een verhoging van nutriënten als nitraat, fosfaat en mangaan. Daarnaast zorgen asdeeltjes voor een bufferend effect in de bodem, dat leidt tot een verhoging van de mineralisatiesnelheid van organische stof. Branden moet dan ook gevolgd worden door begrazing

32
Q

Wat is Chopperen en opzuigen?

A

Chopperen = ondiep plaggen Tov plaggen blijft meer zaad achter, zowel van karakteristieke soorten als ongewenste soorten

Kleppelen + maaisel opzuigen = ‘verdiept maaien’ of ‘ondiep plaggen’

33
Q

Wanneer chopperen?

A

Strooisellaag 2 cm dikte of bij sterk verruiging of vervilting met mos

34
Q

Waar/niet waar: Chopperen geeft minder afvoer/verschraling dan bij plaggen

A

waar, daardoor wel beter voor fauna

35
Q

Waar/niet waar: Maaien en afvoeren geeft minder afvoer/verschraling dan bij chopperen

A

waar, daardoor wel beter voor fauna

36
Q

Waar/niet waar: drukbegrazing is een herstelmaatregel en geen regulier beheer

A

Waar. Mogelijk vindt er een netto lichte afvoer van stikstof plaats, maar het belangrijkste effect lijkt dat de concurrentieverhoudingen tussen soorten worden beïnvloed. In droge heideterreinen sterven grassen door de herhaalde sterke begrazing af en ontstaat er ruimte voor kieming van struikhei en andere heideplanten. Herhaalde drukbegrazing kan een negatief effect hebben op de fauna van oudere heidesoorten.

37
Q

Wat houdt drukbegrazing in? En welke grazers worden ervoor ingezet?

A

Herstelbeheer met schapen (+ geiten)

Optimaliseren door gerichte begrazing vergraste/verruigde delen
- tijdelijk raster of gescheperde kudde = met herder
- kortstondig met zéér hoge druk - méér malen per jaar
- méérdere jaren achtereen

38
Q

Noem drie effecten van drukbegrazing

A
  • bevordert kieming heidesoorten ten koste van grassen
  • verschraalt bij gebruik potstal of nachtweide
  • lokaal negatief voor fauna (* voor zover aanwezig op vergraste delen)
39
Q

Waarom kiezen voor extensieve integrale begrazing?

A
  • Alleen bij 10ha of meer
  • Meer gradiënt; netto geen verschraling
40
Q

Wat heeft extensieve integrale begrazing voor effect op de fauna?
(hagedissen en grondbroeders, webspinnen, ongewervelden, mestkevers)

A

Effect op fauna afhankelijk van diergroep
- Extensieve graasdruk kan té intensief en ongericht zijn voor hagedissen en grondbroeders
- (Te) frequente verstoring leidt tot afname dichtheden als webspinnen
- Lagere, dichte vegetatie betekent  microklimaat vochtiger, koeler -> bepaalde ongewervelden tonen tragere ei-/ larve-ontwikkeling (* o.a. sprinkhanen)
- Bij (druk)begrazing en gebruik ontwormingsmiddelen schade aan mestkever

41
Q

Met welke 3 dingen is het goed om rekening te houden als het gaat om het verwijderen van opslag?

A
  1. Enige opslag -> goed als zichtpost voor vogels & extra structuur voor reptielen
  2. Spaar vuilboom -> trekt insecten
  3. Jeneverbes laten staan en evt uitrasteren
42
Q

Tot slot, welke twee aanvullende maatregelen kunnen worden toegepast bij grootschalig plaggen?

A
  • Maaisel van andere bewerkte terreinen als enting uitleggen
  • Evt kleine delen ‘plagsel’ uitleggen (* mycorrhiza-enting)