Les 4 Gastles Van landbouw naar natuur Flashcards

1
Q

Waarom is er veel aandacht voro natuurontwikkeling?

A

Kwetsbaar systeem door:
- verdroging
- verzuring
- vermesting
- versnippering
- scherpe grenzen
- lage biodiversiteit
- Co2 emissie
- Bodemdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 5 eigenschappen kenmerken een gezond systeem?

A
  • overgangen in vocht, zuurgraad, voedselrijkdom
  • hoge biodiversiteit
  • sponswerking
  • CO2 opslag
  • zuurbuffering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom omvormen van landbouw naar natuur?

A

Vaak is het doel om bestaande natuur te versterken, middels herstel en uitbreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke twee dingen zijn belangrijk voor succesvolle omvorming?

A
  • zorg voor goede uitgangssituatie voor natuurontwikkeling -> onderzoek
  • en borg een goed beheer (ontwikkeling en/of behoud)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke problemen zijn er m.b.t. voormalige landbouwgronden?

A

Veranderde standplaatsfactoren:
1. Waterhuishouding
* Waterkwantiteit
* Waterkwaliteit
2. Bodem
* Bodemchemie (verzuring, vermesting)
* Veraard veen
* Egalisatie en ploegen
* Verdwenen zaadbank
* Bodemleven?

Sterke interactie! Bijv.
* Vermeste bodem → vermest grondwater
* Verdroging → veenveraarding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 5 problemen zijn er voor waterhuishouding?

A
  1. Te droog: soms GHG nog wel op orde, maar GVG/GLG te diep
  2. Te voedselrijk: m.n. sulfaat (SO4 2-), nitraat (NO3-)
  3. Stagnerend regenwater → verzuring, interne vermesting (fosfaat komt vrij)
  4. Inlaat gebiedsvreemd water (voedselrijk, andere stoffen)
  5. Inundatie met voedselrijk water uit landbouwgebieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Te droog en te sulfaatrijk water zorgen voor:

A

→ afbraak van veen
→ sterke verzuring door zwavel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk gevolg heeft verdroging door ontwatering?

A

Verdroging door ontwatering → minder kwel, meer
regenwaterstagnatie. Kwelsoorten alleen in slootkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke belangrijke voedingsstoffen spelen een rol bij vermesting?

A
  • Belangrijke voedingsstoffen: fosfor (P), kalium (K), stikstof (N)
  • Worden toegevoegd via bemesting
  • Op voormalige landbouwgronden is fosfaat het probleem (N en K spoelen uit)
  • Sterk bepalend voor soortensamenstelling en soortenrijkdom
  • In combinatie met natte omstandigheden leidt hoog P bovendien tot verruiging (pitrusweiden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor wordt verzuring veroozaakt?

A
  • Door zure depositie (stikstof, zwavel)
  • In natte gebieden ook door:
    - nitraat- of sulfaatrijk water
    - Verdroging -> basenrijk grondwater bereikt het maaiveld niet meer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke twee beheersmaatregelen zorgen voor bodemverstoring?

A

Egalisatie en ploegen
Problemen:
- Aangetast reliëf → verloren gradiënten in hydrologie
- Regenwaterstagnatie op begraven bodemlagen → pitrus
- Bodem voedselrijk tot op grote diepte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vier elementen spelen een rol bij omvorming als het gaat om de zaadbank? En wat is het advies?

A

Zaadbank
* Van oorspronkelijke zaadbank vaak niets meer over
* In intacte veenlagen nog meest kansrijk
* Afwegingen: kunnen soorten uit bestaande,
aangrenzende natuur zich hier vestigen?
* Advies is vaak om toch maaisel uit referentiegebied op te
brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk aspect van de bodem is nog meer essentieel om mee te nemen in omvorming?

A

Bodemleven (bacteriën, schimmels etc)
* Op landbouwgronden goed onderzocht, natuur is nog
onontgonnen terrein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke benadering wordt gebruikt voor potenties en knelpunten?

A

Landschapecologische benadering (kan van LESA tot beknopt (vooral bodemkundige reconstructie)).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat speelt een rol bij stap 1: Verkenning?

A

Eerste verkenning (bureau, eventueel kort veldbezoek):
* Oppervlakte perceel
* Geïsoleerde ligging of aangrenzende natuur
* Landschapsecologische ligging: droog, nat, arm, rijk
Kaartenstudie en/of bestaande LESA raadplegen
* Landgebruik omgeving: bemesting, ontwatering
* Huidige vegetatie

Wensen en ambities opdrachtgever/terreinbeheerder:
* Bepaalde doelen voor ogen? (N2000, NNN)
* Wat is het budget? (liever niet leidend; maar speelt
onmiskenbaar een rol in de mogelijkheden

Kleine, geïsoleerde percelen zijn minder kansrijk dan een groter
areaal, aangrenzend aan bestaande natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar wordt naar gekeken bij stap 2: (veld)onderzoek?

A

Kansrijk o.b.v. verkenning? → (veld)onderzoek naar
potenties en knelpunten
1. Bestaande natuurwaarden
2. Reconstructiebodemkartering
1. Bodemtype
2. Opgebrachte grond
3. Ploegdiepte
3. Analyse waterkwaliteit
4. Analyse bodemkwaliteit
Niet kansrijk voor inrichting o.b.v verkenning? → ambities
bijstellen. Bijv. meer structuur aanbrengen voor insecten,
maaibeheer continueren om toch te blijven verschralen, etc.

17
Q

Voorbeeld van een keuze van een opdrachtgever:

A

Keuze (ism opdrachtgever) =
* Maximale natuurpotenties
* Reliëfherstel natte gronden (dus flink afgraven)
* Watergangen verondiepen / dempen
* Buisdrainage verwijderen (!)

18
Q

Welke Habitattypen worden beschouwd als ambitieus:

A
  • Blauwgrasland
  • Vochtige heide
  • Zwakgebufferde vennen
19
Q

Waarom is Afgraven op infiltratiegronden in de regel niet wenselijk?

A
  • Intact reliëf vergraven
  • Verlies organische stof (is ook buffering en watervasthoudend
    vermogen)
  • Verminderde ‘opbolling’ van grondwater
20
Q

Wanneer zijn er uitzonderingen als het gaat om de niet wenselijkheid van het afgraven van infiltratiegronden?

A

Uitzonderingen:
* Risico op uitspoeling nitraat naar omringende, natte natuur
* Incidenteel: fosfaatrijke bouwvoor verwijderen, soms zelfs
weer aanvullen met schoon, voedselarm zand

21
Q

Noem 3 Beheersmaakjes korte vegetatie:

A
  • Maaien en afvoeren
  • Uitmijnen: maaien en afvoeren incl. specifieke bemesting
  • Ontwikkeling akker
22
Q

Waar/niet waar: Op droge gronden is van systeemherstel vaak minder sprake

A

Op droge gronden is van systeemherstel vaak minder sprake, minder knoppen om aan te draaien (reliëf,
hydrologie). Vaak een bodemchemisch knelpunt → beheer = belangrijk