Les 4 - Woordenlijst Flashcards
maandag
(el) lunes
dinsdag
(el) martes
woensdag
(el) miércoles
donderdag
(el) jueves
vrijdag
(el) viernes
Zaterdag
(el) Sábado
zondag
(el) domingo
gisteravond
anoche
eergisteren
anteayer
druk
atareado
vliegtuig
avión, el
gisteren
ayer
baby
bebé, el
brief
carta, la
eten (‘s avonds), souperen
cenar
beginnen
comenzar (e>ie)
kopen
comprar
erin slagen, bereiken
conseguir (e>i)
cursus
curso, el
beslissen
decidir
ophouden met, nalaten
dejar de
na
después de
dus, als dat zo is
entonces
examen
examen, el
tenslotte, eindelijk
finalmente
tot
hasta
vandaag, heden
hoy
winter
invierno, el
morgen
mañana, la
roman
novela, la
nooit
nunca
toneelstuk
obra de teatro, la
herft
otoño, el
vorige, afgelopen
pasado
film
película, la
strand
playa, la
voorjaar
primavera, la
klok, horloge
reloj, el
vergadering, bijeenkomst
reunión, la
week
semana, la
zomer
verano, el
alleen, slechts
sólo
voorstellen
sugerir
nog niet
todavía no
komen
venir
raam, venster
ventana, la
terugkomen, teruggaan
volver
voorkeur geven aan
preferir