Les 2 - Vervoegingen tegenwoordige tijd (El presente) Flashcards
Verkopen
vender
ik verkoop
vendo
jij verkoopt
vendes
hij/zij/u verkoopt
vende
wij verkopen
vendemos
jullie verkopen
vendéis
zij verkopen
venden
hebben
tener
ik heb
tengo
jij hebt
tienes
hij heeft
tiene
wij hebben
tenemos
jullie hebben
tenéis
zij hebben
tienen
zien
ver
ik zie
veo
jij ziet
ves
hij ziet
ve
wij zien
vemos
jullie zien
veis
zij zien
ven
kunnen
poder
ik kan
puedo
jij kunt
puedes
hij kan
puede
wij kunnen
podemos
jullie kunnen
podéis
zij kunnen
pueden
maken, doen
hacer
ik maak
hago
jij maakt
haces
hij maakt
hace
wij maken
hacemos
jullie maken
hacéis
zij maken
hacen
zeggen
decir
ik zeg
digo
jij zegt
dices
hij zegt
dice
wij zeggen
decimos
jullie zeggen
decís
zij zeggen
dicen
kennen
conocer
ik ken
conozco
jij kent
conoces
hij kent
conoce
wij kennen
conocemos
jullie kennen
conocéis
zij kennen
conocen