Les 34. Van republiek naar koninkrijk Flashcards
(48 cards)
1
Q
republic
A
de republiek
2
Q
originated
A
ontstaan
3
Q
separate
A
aparte
4
Q
to put
A
zetten
5
Q
fact
A
het feit
6
Q
in a row
A
op een rij
7
Q
we put a few facts in a row
A
we zetten enkele feiten op een rij
8
Q
to direct
A
richten
9
Q
attention
A
aandacht
10
Q
empire
A
het rijk
11
Q
leadership
A
leiding
12
Q
to wage war
A
oorlog voerden
13
Q
in the end
A
uiteindelijk
14
Q
to win
A
winnen
15
Q
won
A
wonnen
16
Q
to come into being
A
tot stand komen
17
Q
united
A
verenigd
18
Q
period
A
de periode
19
Q
far away
A
verre, ver
20
Q
to take possession
A
bezit namen
21
Q
short
A
kort
22
Q
again
A
opnieuw
23
Q
to remind
A
herinneren
24
Q
of that
A
daaraan
25
municipality
de gemeente
26
to belong to
horen bij
27
became
werd
28
hieraan
of that
29
member
het lid
30
flag
de vlag
31
in use
in gebruik
32
white
wit
33
blue
blauw
34
to develop
ontwikkelen
35
in contrast to
in tegenstelling tot
36
to experience
meemaken
37
German
Duits
38
to lead
leiden
39
dozens
tientallen
40
to die
sterven
41
to lose
verliezen
42
people
het volk
43
on the terrain of
op het gebied van
44
truth
de waarheid
45
during which
waarbij
46
as a result of which
waardoor
47
special
bijzonder
48
history
geschiedenis