Les 33. De papieren Flashcards
1
Q
to arrange
A
regelen
2
Q
all kinds of / various
A
allerlei
3
Q
paper
A
het papier
4
Q
form
A
het formulier
5
Q
to fill out
A
invullen
6
Q
to have a conversation
A
gesprek voeren
7
Q
conversation
A
het gesprek
8
Q
organization
A
de organisatie
9
Q
passport
A
het paspoort
10
Q
visa
A
het visum
11
Q
wanted
A
wilde
12
Q
EU-country
A
EU-land
13
Q
residence permit
A
de verblijfsvergunning
14
Q
immigration service
A
de immigratiedienst
15
Q
civic integration
A
de inburgering
16
Q
civic integration test
A
de inburgeringtoets
17
Q
said
A
zeiden
18
Q
after
A
nadat
19
Q
received
A
kreeg
20
Q
himself
A
zich
21
Q
After all, everyone must register
A
Iedereen moet zich immers laten registreren
22
Q
at the same time
A
tegelijk
23
Q
civilian
A
de burger
24
Q
tax
A
de belasting
25
data
de gegevens
26
eveneens
also
27
de belastingdienst
tax office
28
heard
hoorde
29
foreign
buitenlandse
30
driving license
het rijbewijs
31
to be allowed
mogen
32
for the time being
voorlopig
33
case
het geval
34
soon or in the future
straks of in de toekomst
35
got
gehaald
36
to apply for
aanvragen
37
to turn out to be
blijken
38
Was it allowed to work here?
Mocht hij hier werken?
39
afhankelijk van
depending on
40
permit
de vergunning
41
arranged
geregeld
42
can go
terecht kunnen
43
insurance
de verzekering
44
against
tegen
45
medical expenses
de ziektekosten
46
to take out
afsluiten
47
otherwise
anders
48
diploma
het diploma
49
compare
vergelijken
