Les 2: assessment of stress Flashcards

1
Q

Verschillende perspectieven

A
  1. omgevingsperspectief
  2. psychologisch perspectief
  3. biologisch perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

omgevingsperspectief

A

focust op de assesment van omgevingsinvloeden, op hoe mensen reageren, hoe zij zich hebben moeten aanpassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychologisch perspectief

A

hoe interpreteert een persoon wat hem/haar overkomt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

biologisch perspectief

A

activatie van systemen die geactiveerd worden bij stressvolle gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omgevingsperspectief: Stresstheorieën

A
  1. Lifechart, Adolf Meyer, 1930
  2. Social readjustment rating scale, Holmes & Rahe, 1967
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lifechart

A

van Adolf meyer,
vanuit omgevingsperpectief,
hierbij kijk je naar levensgebeurtenissen (chronologische volgorde) en of ze van invloed kunnen zijn geweest op een ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Social readjustment rating scale

A

van Holmes & Rahe,
vanuit omgevingsperspectief,
schaal van omgevingsstressoren en gebasseerd op hoe erg/stressvol ze zijn + hoelang het herstel ervan duurt krijg je punten,
hogere score = veel ernstige dingen meegemaakt
gaat over positieve en negatieve stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SRRS

A

Social readjustment rating scale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale heraanpassing

A

hoort bij SRRS, intensiteit en tijd die nodig is om te herstellen van een levensgebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psychologisch perspectief: stresstheorie

A

Lazarus appraisal theory, 1972

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Appraisal theory

A

Van Lazarus,
vanuit psychologisch perspectief,
1. first appraisal: wordt het gezien als een bedreiging? nee –> geen stress, ja –> stap 2
2. second appraisal: Kan ik hiermee copen? nee –> negatieve stress, ja –> positieve stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Selye vs Lazarus

A

Selye: stressreactie is voor elke stimulus/stressor hetzelfde
Lazarus: Nee, het hangt ervan af hoe je het ervaart en of je het gevoel hebt ermee overweg te kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

biologisch perspectief: Stresstheorieën

A
  1. cannons fight or flight, 1935
  2. Selyes General Adaptation Syndrome, 1957
  3. McEwans allostatic load, 1998
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fight or flight

A

van Cannon,
vanuit biologisch perspectief,
Cannon richtte zich op SAM (neurotransmitters)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

GAS

A

General Adaptation Syndrome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

General Adaptation Syndrome

A

van Selye,
vanuit biologisch perspectief,
3 fases:
1. alarmfase, 2. resistance fase, 3. exhaustion fase,
focus op de HPA-as (hormonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

2 soorten stress

A

van Selye: eustress en distress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Allostatic load

A

van McEwans,
vanuit biologisch perspectief,
= moeite die je lichaam moet doen om terug te gaan naar homeostase (zwakke stressor –> lage allostatic load)
te hoog –> stress houdt aan –> chronische stress = schadelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

allostase

A
  1. proces van het bereiken van homeostase door gedragsverandering
  2. processen om van het ene interne evenwicht naar het andere interne evenwicht te gaan als omstandigheden erom vragen (lage hartslag als je slaapt, hogere hartslag als je aan het joggen bent)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

assessment

A
  1. omgevingsmetingen
  2. psychologische metingen
  3. emotionele stress induceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

omgevingsmetingen

A
  1. interviews
  2. zelfrapportage
22
Q

LEDS

A

interview voor omgevingsmetingen

23
Q

SEPRATE

A

interview voor omgevingsmetingen

24
Q

SRSS

A

zelfrapportage voor omgevingsmetingen

25
Q

OSI-R

A

zelfrapportage voor omgevingsmetingen

26
Q

DLE

A

zelfrapportage voor omgevingsmetingen

27
Q

FES

A

zelfrapportage voor omgevingsmetingen

28
Q

MSPSS

A

zelfrapportage voor omgevingsmetingen

29
Q

SES

A

zelfrapportage voor omgevingsmetingen

30
Q

voordeel omgevingsmetingen

A

meer informatie over de omstandigheden, welke risicofactoren voor stress ze hebben meegemaakt

31
Q

nadelen van omgevingsmetingen

A
  1. geen informatie over de interpretatie van stress van het individu
  2. geen info over fysieke reactie op stress
32
Q

psychologische metingen

A
  1. interview
  2. zelf rapportage
  3. BRS
33
Q

psychologische metingen: interview

A

over persoonlijkheid of coping bijvoorbeeld, bijvoorbeeld d.m.v. de DSM-5

34
Q

PCL

A

zelfrapportage voor psychologische metingen

35
Q

PSS

A

zelfrapportage voor psychologische metingen

36
Q

MBI

A

zelfrapportage voor psychologische metingen

37
Q

SAM (rapportage)

A

zelfrapportage voor psychologische metingen

38
Q

PANAS

A

zelfrapportage voor psychologische metingen

39
Q

psychologische metingen: BRS

A

meet veerkracht van een persoon, wat als buffer werkt tegen stress, jee meet dus geen stress maar de buffer tegen stress

40
Q

voordeel psychologische metingen

A

meer informatie over hoe iemand aan het copen is (+ eventueel een diagnose)

41
Q

nadelen psychologische metingen

A

niks over omgeving
niks over fysieke reactie op stress

42
Q

interviews vs zelfrapportage

A

interview:
1. meer details over een event
2. eventueel verschil zien tussen acute en chronische stress
3. MAAR tijdrovend

zelfrapportage:
1. praktischer
2. minder tijdrovender
3. geen details over specifieke events

43
Q

emotionele metingen

A
  1. zelfrapportage
  2. gezichtuitdrukkingen
44
Q

James lange theorie

A

Emotie ontstaat NA fysiologische reactie
Je hartslag gaat omhoog –> angstig gevoel komt op

45
Q

Cannon-Bard theorie

A

Emotie en fysiologische reactie ontstaat tegelijkertijd

46
Q

stress induceren

A
  1. fysiek
  2. cognitief
  3. sociale evaluatie
  4. emotie inductie
47
Q

fysiek stress induceren

A

bijvoorbeeld door de cold pressor test = hand in koud water doen

48
Q

cognitief stress induceren

A

met bijvoorbeeld de Strooptaak = noem de kleur waarin het woord geschreven staat

49
Q

stress induceren: sociale evaluatie

A

TRIER social stress test = voor een jury een presentatie geven

50
Q

emotie inductie

A

bijvoorbeeld een zielige film laten zien, of boosheid oproepen