Lecture 4 Flashcards

1
Q

Wat is het doel van reclame?

A

Promotie (‘informeren’ en overtuigen) –> verleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is positionering?

A

De positie van het merk / product t.o.v. concurrerende merken/ producten in de gedachten van de consument
- Propositie: Wat belooft het product de consument te bieden?
- Concept: De creatieve vertaling van de propositie
- Uitvoering: technische uitvoering van het concept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de hierarchy of effects?

A

Cognitief –> Affectief –> Gedrag
Cognitief = Think, het merk leren kennen
Affectief = Feel, emotionele respons tegenover het merk
Gedrag (behavioural) = Act

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de kritiek op de hierarchy of effects?

A
  • Deze volgorde staat niet vast
    Verondersteld sterke betrokkenheid
  • Te veel focus op brand recall
  • Te veel focus op top-of-mind awareness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is Foot Cone Belding Grid?

A
  • Je wil je boodschap als marketingcommunicator op het juiste aspect inspelen
  • Het is een SITUATIONEEL model: hoe consument denkt over het product bepaalt de volgorde, dus erg afhankelijk van waardes consument (plaatje leren –> high invovlement vs. low involvement + Think vs. feel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het ELM:

A

Centrale verwerkingsroute: in staat en motivatie om boodschap te verwerken –> blijvende attitudeverandering
Perifere route: niet in staat of de motivatie om boodschap te verwerken –> tijdelijke of geen attitudeverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

High elaboration central-route processing - where are the attitudes based on?

A
  • Cognition
  • Affect
    Behaviour
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke High elaboration central-route processing are based on cognition?

A
  • Multi-attribute models
  • Expactancy-value
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is multi-attributen model?

A
  • Motivation, Opportunity, Ability (MOA) = hoog, op basis van cognities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is Expactancy-value?

A

Relevant product attributes –> Brand attitude <– attribute evaluations
- Praktische benadering gericht op evaluaties / overtuigingen

Een attitude is het product van:
- (gedrags) overtuigingen: de inschatting van de waarschijnlijkheid dat gedrag een bepaalde consequentie heeft (EXPECTANCY)
- Evaluatie: jouw evaluatie van die consequentie (VALUE)
- Attitude is de optelsom van meerder overtuigingen x evaluaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is t voordeel van expactancy-value?

A
  • Als je onderzoek doet naar de keten van mensen hun overtuigingen, weet je waar je in moet grijpen om gedrag te veranderen

–> attitudes veranderen:
- Nieuwe overtuigingen toevoegen
- Waarschijnlijkheid van consequentie versterken of afzwakken
- wenselijkheid versterken of verzwakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is TORA?

A

TORA neemt ook de mening van anderen mee en de inschatting van zelfcontrole, gaat uit van de mens als rationele en bewuste beslisser (schema op papieeeeer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

^Gedrag:

A

= het daadwerkelijke gedrag dat uitgevoerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Intentie:
A

Het voornemen om het gedrag te vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Attitude:

A

Een optelsom van meerdere gedragsovertuigingen x evaluaties (expectancy-value)
- Gedragsovertuigingen = de inschatting van de waarschijnlijkheid dat gedrag een bepaalde consequentie heeft (expectancy)
- Evaluatie = jouw evaluatie van de wenselijkheid van die consequentie (value)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waargenomen norm:

A

De sociale druk die je ervaart om bepaald gedrag te vertonen

17
Q

Welke twee waargenomen normen?

A
  1. Injunctieve norm = perceptie van wat anderen vinden dat we zouden moeten doen, een optelsom van meerdere normatieve overtuigingen en motivaties tot conformeren
    –> injunctieve normatieve overtuigingen: inschatting van de waarschijnlijkheid dat de belangrijke anderen het gedrag goed /-afkeuren
    –> Motivatie tot conformeren: het belang dat er aan de mening van deze anderen wordt gegeven
  2. Descriptieve norm = perceptie van wat anderen gedaan, doen of zullen gaan doen, een optelsom van meerdere normatieve overtuigingen en identificaties
    –> Descriptieve normatieve overtuigingen: inschatting van de frequentie waarmee belangrijke anderen het gedrag vertonen
    –> Identificatie: mate waarmee men zich met deze belangrijke anderen identificeert
18
Q

Eigen-effectiviteit:

A

De persoonlijke inschatting van de mate waarin je in staat bent om controle uit te oefenen over je gedrag

19
Q

Vaardigheden:

A

De mate waarin je in staat bent om controle uit te oefenen over je eigen gedrag (eigen effectiviteit is je inschatting, dit is daadwerkelijk)

20
Q

Situationele beperkingen:

A

Omstandigheden in extreme omgeving die het gedrag ontmoedigen of juist bevorderen

21
Q

Self generated persuasion

A

MOA = hoog, op basis van cognities
- Werkt alleen als erover nagedacht kan en wil wordenW

22
Q

Wat is het verschil tussen Self-generated persuasion en Multi-attribute model?

A

Multi-attribute model gaat om de reclamemakers hun input en Self-generated persuasion laat de mensen zelf nadenken/ plant een zaadje

23
Q

Affect-as-information:

A
  • MOA = hoog op basis van affectieve attitudeverandering
  • Gevoel als een bron van informatie, hoe voel ik me hierover?
24
Q

Post-experience model:

A

Centrale route verwerkt voorgaande merkervaringen: aankoop 1 beïnvloedt hoe we denken over aankoop 2

25
Q

Perception experience memory model:

A

Hoe moet je iets frames, voor de consument het product gebruikt heeft vs. na de consument het product gebruik heeft? (blaadje / plaatje kijken voor extra infooo )

26
Q

Heuristieke evaluatie:

A

vuistregels, hoef je niet over na te denken (bv. Belgische chocola is het lekkerst)
- MOA = laag

27
Q

AAD-transfer (attitude, ADvertising)

A

vb. creatieve reclame = creatief merk
reclamecognities –> Attitude t.o.v. de reclame –> merk cognities –:> attitude ten opzichte van het merk –> koopintentie

(attitude ten opzichten van de reclame ook direct effect op attitude t.o.v. het merk)

28
Q

Affect transfer:

A

vb. merkspelletje is leuk = merk zelf is leuk / baby in reclame is schattig = goed gevoel tegenover het merk (GEVOEL)

29
Q

Emotionele conditionering:

A

Het aanleren van de associatie (!) tussen ongerelateerde (gerelateerde) stimulus en een specifieke respons, die daarvoor door een gerelateerde (ongeconditioneerde) stimulus werd opgeroepen. Denk aan Pavlovs honden maar dan met emoties, bijvoorbeeld met muziek = herhaaldeijk of Ryan Gosling en de bril

30
Q

Mere exposure:

A
  • Eerder blootstelling –> positief effect
  • Enkel het (herhaaldelijk) oppervlakkig waarnemen van een stimulus kan de waardering ervoor beïnvloeden
  • Komt door PROCESSING FLUENCY: stimuli die reeds eerder zijn waargenomen, worden volgende keer makkelijker verwerkt, ook als men zich niet bewust is van die eerdere waarneming
31
Q

Reinforcement model / routine-respons gedrag model:

A
  • Eerdere merkervaringen vormen de attitude van MOA bijzonder laag
  • MARCOM: top-of-mind houden van het merk zodat je opgemerkt wordt