late middeleeuwen Flashcards

1
Q

datering

A

1160-1400

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

13e eeuw algemene situering

A

Frankrijk is het belangrijkst
koningen hebben sterke machtspositie
bloeiende handel zorgt voor meer macht in de burgerij
eerste universiteiten worden opgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

14e eeuw algemene situering

A

100 jarige oorlog tussen Fr. en ENG
door onrust in Rome verhuisden pausen naar Avignon
de pest breekt uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

troubadours en trobairitz

A

Zuid-Frankrijk
12-13e eeuw
verarmde adel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

enige bekende trobairitz

A

beatriz, condesa de dia

1 melodie van haar bekend: chantan mer de so q’ieu non volvia (liefdeslied).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tekstinhoud van troubadours

A

hoofse liefde tot vrouw, jaloersheid en verbanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

muzikale kenmerken troubadours

A
1stemmig
beperkte tessituur
schaarse chromatiek
weinig grote sprongen
enkel zangmelodie is genoteerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

estampida

A

instrumentale dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

trouvères

A

noord Frankrijk
13e eeuw
adel en burgerij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken trouvères

A

geen hoofse liefde meer maar realistische beschrijving
terughoudend en afstandelijkheid tegenover vrouw
soms vroomheid
zelfde muzikale kenmerken als troubadours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

minnesänger

A

Duitsland
12-14e eeuw
adel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken minnesänger

A

expressie is zwaarder
meer 2 ledigheid
bar-vorm krijgt eigen benaming: stollentype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 soorten stollentypes

A
eenvoudig stollentype (aab)
afgerond stollentype (aaba)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

laude en geisslerlieder

A

13e-14e eeuw

Italië en Duitsland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

laude

A

typisch voor religieuze bijeenkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geisslerlieder

A
  • onbegeleide eenstemmige liederen

evangelische koralen nemen melodieën over van geislerlieder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

notre dame school in Parijs

A

centrum ontwikkeling meerstemmigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

grondleggers notre dame school

A

leoninus en perotinus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leoninus

A
  • componeert zwevend organum voort en wisselt deze af met 1 stemmige gregoriaanse zinnen
  • gelijkmatig ritmische stijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

perotinus

A

nieuwe stijlelementen maar nog steeds zelfde structuur
3/4 stemmige zettingen
herhalingen melodische motieven
tegenbeweging en stemkruising
tersten en sexten
neventechnieken zoals stimmtausch, canon en hoquetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

stimmtausch

A

techniek waarbij twee stemmen in twee opeenvolgende zinnen melodische motieven met elkaar uitwisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

canon

A

techniek waarbij verschillende stemmen dezelfde melodie zingen maar na elkaar inzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoquetus

A

een melodie, waarvan de eenheid voor de hand ligt, wordt over verschillende stemmen gespreid, waarbij de stemmen meestal rusten voor en na hun melodiefragment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

clausula

A

verkorte, gesloten gezang, waarbij de cantus firma’s in de tenor in kortere noten voortgaat, waardoor hij beweeglijkheid en vrijheid krijgt.

25
Q

conductus

A

religieus niet liturgisch gezang

26
Q

meerstemmigheid kenmerken conductus

A

alle stemmen zijn vrij gevonden door de componist
Latijnse tekst bestaat uit metrisch verzen
stemvoering is homoritmisch
2/3/4 stemmig

27
Q

copula of cauda

A

voorloper motet

28
Q

motet

A

laat middeleeuwse bekroning van de meerstemmigheid
volmaakte polyfonie
vroege motetten hebben beknopte lengte van copula of clausa
grote evolutie met hoogtepunt en eindpunt in de barok

29
Q

ontstaan motet

A

circa 13e eeuw in notre dame school (rest p.36)

30
Q

kenmerken motet (COLA)

A
  • cantus firmus in de tenor
  • alle stemmen zijn onafhankelijk op melodisch en ritmisch gebied
  • lineaire polyfonie
  • onafhankelijke teksten
31
Q

tekstverdeling motet

A

twee bovenste stemmen hebben verschillende teksten

tenor heeft enkel incipit

32
Q

naamgeving stemmen in motet

A

tenor (onderstem)
duplum (eerste stem boven tenor)
triplum (tweede stem boven tenor)
quadrumplum (derde stem boven tenor)

33
Q

franco stijl

A

dubbele evolutie in constructie tenor:
- herhaalde ritmisch motief wordt verkort en door veelvuldige herhaling obstinaat
- tenor verloop tin motieven van ongelijke lengte, wat hem tot evenwaardige partij maakt tegenover andere stemmen
Triplum wordt meest beweeglijke stem

34
Q

ars nova

A

in Frankrijk met Philippe de Vitry en Guillaume de Machaut

35
Q

biografie Philippe de vitry

A

beschouwde zijn muziek als de nieuwe kunst

verantwoordelijk voor benaming van stijlen in de muziek

36
Q

traktaat van ars nova

A

1320
Basis voor onze kennis van de evoluties in de polyfonie rond 14e eeuw.
1e codificiëring van de mensurale ritmiek
belang en mogelijkheden musica ficta worden uitgelegd

37
Q

musica ficta

A

meer chromatiek

uitdrukking van tekst in de muziek verhoogt

38
Q

contratenor

A

aanvankelijk gelijkritmisch met tenor
oorspronkelijk hoger gelegen (contratenor altus)
kan ook lager liggen (contratenor bassus)

39
Q

volheid in samenklank door

A

stemmenaantal vergroot

gesteund door stevige harmonische achtergrond

40
Q

nieuwe samenklanken

A

gebruik van terts en sextintervallen verhoogt
harmonische wendingen ontwikkelen
eindsamenklank gebaseerd op holle kwint

41
Q

kenmerken isoritmisch motet

A

tenor verloopt in motieven
talea en color kunnen afgewisseld worden
andere stemmen kunnen ook isoritmisch of isomelisch zijn

42
Q

color (motief tenor in isoritmisch motet)

A

zelfde toonhoogte verloop maar verschillend ritme(isomelie)

43
Q

talea (motief tenor isoritmisch motet)

A

zelfde ritme maar verschillen toonhoogteverloop (isoritmie)

44
Q

ontstaan miscompositie in ars nova

A

meerstemmige misdelen
compilatiemis
eenheidsmis

45
Q

meerstemmige misdelen

A

in de 14e eeuw worden deze afzonderlijke misdelen polyfoon of in balladestijl uitgewerkt

46
Q

compilatiemis

A

mis van Doornik 1330 is anoniem, samengevoegd en bevat verschillende stijlen van verschillende componisten.

47
Q

eenheidsmis

A
  • Guillaume de Machaut zal eerste zijn die zelf een volledige mis componeert.
  • unitaire mis
  • eenheid gevormd door zelfde cantus firmus in alle delen van de miscompositie.
48
Q

biografie Guillaume de Machaut

A

componist en dichter
le livre de voir dit = autobiografie
bezoekt vaak Avignon

49
Q

kenmerken Messe de notre dame (GDM)

A
vierstemmig
volheid in alle delen aanwezig
twee hoofdmotieven die in alle delen voorkomen
besef harmonische samenklank 
korte tekstloze passages
50
Q

motet (GDM)

A

meertalig (meestal frans of latijn)
isoritmische behandeling in tenor
musica ficta elementen
vaak vier notenmotieven

51
Q

chanson (GDM)

A

voortzetting troubadours
nu ook meerstemmige wereldlijke muziek
verschillende types
chanson is overkoepelende stem

52
Q

soorten chansons (GDM)

A
  1. Lai
  2. Virelai
  3. Rondeau
  4. Ballade
53
Q

trecento in Italie eeuw + belangrijkste componist

A

14e eeuw

Francesco Landini

54
Q

biografie Francesco Landini

A

afkomstig van Firenze
typisch kenmerk: cadensen VII –> VI –> I (landini cadens)
VI wordt de landini sext genoemd

55
Q

genres in trecento

A

instrumentale dans (trotto, istampite, saltarello)
madrigaal
caccia
ballata

56
Q

madrigaal kenmerken

A

tweestemmig

57
Q

caccia kenmerken

A

driestemmig (twee bovenstem in canon en vrije tenor)
beschrijving van de jacht of van schilderachtige taferelen
muziek doet aan tekstuitbeelding

58
Q

ballata kenmerken

A

twee of driestemmig

bouw te vergelijken met virelai, onbeperkte stanze

59
Q

stijl Landini

A

voorkeur voor balladestijl
talrijke en ingewikkelde versieringen
evenwichtige vormgeving
wijzen vooruit naar optimisme renaissance, waardoor trecento ook wel ererenaissance wordt genoemd