laatbarok Händel en Bach Flashcards

1
Q

Georg Friedrich Händel opera’s

A

italiaanse periode
London: opera in italiaanse stijl
opera-oratorio en ballet opera
komische opera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

italiaanse periode (H)

A
  • geïnspireerd door de italiaanse lyrische opera’s van de hoogbarok
    vb. Agrippa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

London: opera in italiaanse stijl (H)

A
  • voortzetting van de italiaanse stijl in de zin van de Napolitaanse concertopera.
  • duidelijke invloed van Scarlatti
  • schrijft niet zo virtuoos als de italianen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opera-oratorio en ballet opera (H)

A
  • ernstige opera
  • kan ook zonder toneel als oratorium uitgegeven worden
  • koor heeft belangrijke rol
  • invloed van Purcell
  • concurrentie wordt te groot en begint met Frans geïnspireerde ballet opera
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

komische opera (H)

A
  • zoekt redding in de opera comique
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

concerto grosso (H)

A
  • meer concerto voor strijkers
  • niet echt aandacht voor timbretegenstellingen maar wel voor concerterende mogelijkheden van concertino en ripieno.
  • ontwikkeling melodieën zijn verzorgd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

types concerto (H)

A
  • concerto grosso

- orkestconcerto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

concerto grosso (H2)

A
  • meest voorkomend: voortdurende en soms snelle afwisseling van concertino en ripieno
  • vernieuwing: het concertino kan op de voorgrond komen terwijl het ripieno als achtergrond begeleid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

orkestconcerto (H)

A
  • orkest is voortdurend aan het woord

- stemvoering is in het algemeen polyfoon, naast enkele fugatische passages

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Johann Sebastian Bach kerkcantate

A
  • verscheidenheid in structuur en bezetting
  • solocantates/ cantates met solisten en koor
  • uitgebreide bezetting voor feestdagen
  • tekstuitbeeldende en toonsymbolische elementen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

JS Bach wereldlijke cantate

A
  • gelegenheidscomposities
  • hulde brengen aan hooggeplaatst persoon
  • parodieën op bepaalde toestanden
  • ontspannend en licht van opzet
  • levendige tafereeltjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

passie JSB

A

p 122

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

retoriek JSB

A
  • redevoering wil luisteraar van een bepaalde stelling overtuigen
  • aria wordt geconstrueerd zoals een redevoering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

inventio van de redevoering

A
  • het zoek van onderwerp en doel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

affectenleer, toonsymboliek (JSB)

A
  • decoratio, versiering moeten de sfeer en het affect opwekken
  • met elke uitdrukking komen muzikale mogelijkheden overeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

veel voorkomende affecten (JSB)

A
  • chromatiek op wennen
  • dalende wending op “viel nieder”
  • plotse afbreken van een zin
17
Q

getalsymboliek (JSB)

A
  • verborgen getallensymboliek kun je alleen maar bij Bach vinden
  • 2 soorten:
    ingegeven in tekstinhoud
    abstracte getalsymboliek
18
Q

vocale muziek (JSB)

A
  • gericht op tekstuitbeelding en toonsymboliek
  • diepgaande uitdrukkingsmuziek
  • gaat uit van innerlijke beleefde religiositeit
19
Q

instrumentale muziek (JSB)

A
  • bedoeld voor kerkdiensten of verstoring te brengen in wereldlijke omgeving
  • objectieve en rationele benadering
20
Q

orgelwerk (JSB)

A
  • orgelkoralen en koraalvoorspelen worden bij begin eredienst als interludium gespeeld
  • geeft de gekende koraalmelodie en voegt er contrapuntische tegenmelodieen aan toe die inhoud tekst op toonsymbolische wijze verdiepen.
21
Q

klavecimbelmuziek (JSB)

A
  • 2/3 stemmige inventies zijn didactische werken om 2/3 polyfonie op klavier te krijgen
22
Q

franse suites (JSB)

A

uitbreiding van de franse/ internationale suites

23
Q

Duitse suite (JSB)

24
Q

Engelse suites (JSB)

A

hebben allemaal een prelude gevolgd door een reeks dansen, waarvan de opbouw aan Bachs Franse suite verwant is

25
Goldbergvariaties
geschreven voor graaf die niet kon slapen
26
das wohltempierte klavier: het probleem van de stemming (JSB)
- bestaat uit 2 bundels met elk 24 preludes en 24 fuga's: geordend volgens toonaarden in elke bundel komt 1 prelude en 1 fuga in elke toonaard voor - bedoeling: didactisch, uitvoerders in alle toonaarden leren spelen
27
Brandenbergse concerto's (JSB)
- prins van Cothen bood deze concerto's in 1721 als geschenk aan markgraal van Brandenburg
28
die kunst der fuge (JSB)
- laatste composities van Bach, onafgewerkt - in fuga's komen alle denkbare polyfone technieken voor - hoofkenmerken zijn soberheid en strengheid - eindpunt polyfonie bereikt met laatste werken van Bach
29
vergelijking Bach en Händel op ..
``` milieu vocale muziek instrumentale muziek synthese persoonlijkheid ```
30
milieu vergelijking
- H. blijft vooral in hofkringen en aritstocratische milieus en later in commerciële milieu van concertorganisten - B blijft vooral in burgerlijke milieus, Duitse provinciehoven, kerken in verschillende kleine steden. Muziek is meer naar burgerij gericht
31
gelijkenis milieu
proberen allebei samenvatting te maken over ontwikkelingen van de Duitse barok en belangrijke eigenschappen barokmuziek in Italië, Frankrijk en Engeland.
32
vergelijking vocale muziek
- H. schrijft werken met wereldlijk karakter | - B. schrijft vooral werken met religieuze inslag, verdiept door concentratie op het dramatische en expressieve
33
vergelijking instrumentale muziek
- H. schreef in decoratieve stijl: ontspanningsmuziek, spel- en opluisteringmuziek - B. beoefent redeneringsmuziek, met intern muzikale ontwikkelingen, muziek is intellectueel en didactisch.
34
synthese H
- H: maakt uitwendige synthese , door in verschillende landen te verblijven. - hij behandelt diverse nationale stijlen naast en na elkaar - stijl is daardoor heterogeen
35
synthese B
- blijft heel zijn leven in Duitsland - zelfstudie over muziek in verschillende landen - verschillende stijlen dooreen --> vormen nieuwe universele en overkoepelende synthese
36
persoonlijkheid vergelijking
- H = sonoor denkend componist, stelt klankresultaat op eerste plaats - B = formeel denkend componist, zoekt innerlijke spanning op in muziek om intensiteit van zn uitdrukking te verhogen.