Kwalitatief week 9 Flashcards

HC 3 + 4 - Korstjens & Moser - Ritchie & Lewis - Probst

1
Q

Definitie Empirische generalisatie (Ritchie & Lewis)

A

De toepassing van bevindingen uit kwalitatief onderzoek op populaties of omgevingen buiten de specifieke doelgroep (externe validiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie Theoretsiche generalisatie (Ritchie & Lewis)

A

Het genereren van theoretische concepten uit de bevindingen van een kwalitatief onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie Representatieve generalisatie (Ritchie & Lewis)

A

Bevindingen generaliseren naar de gehele populatie waaruit de steekproef getrokken is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie Inferentiële generalisatie (Ritchie & Lewis)

A

Bevindingen generaliseren naar andere populaties of omgevingen dan die van de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie Theoretische generalisatie (Ritchie & Lewis)

A

Trekken van theoretische stellingen, principes of verklaringen uit de bevindingen voor een meer algemene toepassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vul aan. De repliceerbaarheid van kwalitatief onderzoek hangt af van …(1), maar het grootste deel hangt af van…

A

1: data die verzamelt wordt

de interpretaties die de onderzoekers maken bij de data.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie Constant comparative method/checking accuracy of fit (Ritchie & Lewis)

A

Onderdeel van interne validiteit. Dit is het afleiden van hypotheses bij het ene deel van de data en dit testen en controleren bij een ander deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie Deviant case analysis (Ritchie & Lewis)

A

Onderdeel van interne validiteit. Dit is het analyseren van afwijkende zaken of uitschieters en ervoor zorgen dat deze geen apart categorie krijgen. Dit kan door specifieke individuele verschillen te zoeken die de uitschieter verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem de vier soorten triangulatie (Ritchie & Lewis)

A

1: Methodetriangulatie - meerdere methoden, bv kwalitatief en kwantitatief
2: Datatriangulatie - meerdere verzamelingsmethoden, bv observaties en interviews
3: Analyse/onderzoekertriangulatie - meerdere onderzoekers, analisten om de data te interpreteren
4: Theorietriangulatie - data bekijken vanuit verschillende theoretische perspectieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie Respondent validatie (Ritchie & Lewis)

A

Het teruggeven van de onderzoeksresultaten aan de respondenten om te controleren of de juiste interpretatie is gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie Reflexiviteit (Probst)

A

De onderzoeker verzamelt niet alleen gegevens over het onderzoeksobject, maar besteed ook aandacht aan de invloed die voorlopige hypothesen en de eigen aanwezigheid kunnen hebben op de dataverzameling en de analyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn voordelen van reflexiviteit? (Probst)

A

1: Positionaliteit, subjectiviteit en reactiviteit aan het licht brengen
2: Vertrouwen, gelijkheid, integriteit en respect voor participant stimuleren
3: Professionele kennis, zelfreflectie en zelfbewustzijn ontwikkelen bij onderzoekers
4: Framework bieden voor onderzoek
5: Helpt om dicht bij de data en literatuur te blijven en niet af te gaan op een bepaalde interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn uitdagingen bij reflexiviteit (Probst)

A

1: Emotionele reactie, onzekerheid en angst door kritiek en reflectie
2: Kost tijd en zelfdiscipline
3: Reflexiviteit kan te ver gaan doordat er meer gefocust wordt op de onderzoeker dan op het onderzoek
4: Gebrek aan training, voorbereiding en richtlijnen rond reflexiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie Credibility (HC)

A

Plausibel. Het vertrouwen dat kan worden gesteld in de waarheid van de onderzoeksresultaten. Geloofwaardigheid stelt vast of de onderzoeksbevindingen plausibele info uit de oorspronkelijke gegevens van deelnemers gegevens en correcte interpretatie zijn van de oorspronkelijke opvattingen van de deelnemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie Dependability (HC)

A

Stabiel. De stabiliteit van de bevindingen in de tijd. Betrouwbaarheid betreft de evaluatie van de bevindingen door de deelnemers, interpretatie een aanbevelingen van het onderzoek dat alle worden ondersteund door de gegevens zoals ontvangen van deelnemers aan het onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie Confirmability (HC)

A

Niet beïnvloed door onderzoeker. De mate waarin de bevindingen van het onderzoek studie door andere onderzoekers kunnen worden bevestigd. Bij de bevestigbaarheid gaat het erom vast te stellen dat gegevens en interpretaties van de bevindingen geen hersenspinsels zijn van de onderzoeker, maar duidelijk uit de gegevens zijn afgeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definitie Transferability (HC)

A

Brede context. De mate waarin de resultaten van kwalitatief onderzoek kunnen worden overgebracht naar andere contexten of settings met andere respondenten. De onderzoeker vergemakkelijkt het oordeel over overdraagbaarheid door een potentiële gebruikt dmv thick description

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe verzeker je kwaliteit op gebied van credibility? (HC)

A

1: Veel data verzamelen: prolonged engagement, persistent observation, data/methoden triangulatie, member check
2: Inbedden in literatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definitie Prolonged engagement (HC)

A

Onderdeel van credibility. Blijvende aanwezigheid tijdens observatie van lange interviews of langdurige betrokkenheid in het veld met deelnemers. Voldoende tijd investeren om vertrouwd te raken met de setting en context, en om de gegevens te leren kennen om rijke gegevens te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Definitie Persistent observation (HC)

A

Onderdeel credibility. Het identificeren van de kenmerken en elementen die het meest relevant zijn voor het probleem of kwestie, waarop je je op details zult richten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Definitie Member check (HC)

A

Onderdeel credibility. Terugkoppeling van gegevens, analytische categorieën, interpretaties en conclusies aan de leden van de groepen van wie de gegevens oorspronkelijk werden verkregen. Het versterkt de gegevens, vooral omdat de onderzoeker en de respondenten de gegevens met verschillende perspectieven bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verzeker je kwaliteit op gebied van dependability? (HC)

A

1: Audit trail
2: Overlappende methoden - data triangulatie
3: Stapsgewijze replicatie - onderzoeker triangulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definitie Audit trail (HC)

A

Onderdeel van dependability. Transparante beschrijving van de onderzoeksstappen vanaf de start van een onderzoeksproject tot de ontwikkeling en rapportage van de bevindingen. De verslagen van het onderzoekstraject worden gedurende het onderzoek bijgehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verzeker je kwaliteit op gebied van confirmability? (HC)

A

1: Audit trail
2: Reflexiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe verzeker je kwaliteit op gebied van transferability? (HC)

A

1: Empirische en theoretische transferability (fit tussen data en bestaande theorieën)
2: Thick description
3: Theoretical sampling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Definitie Thick description (HC)

A

Onderdeel van transferability. Het beschrijven van niet alleen het gedrag en ervaringen, maar ook hun context, zodat het gedrag en ervaringen betekenis krijgen voor een buitenstaander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarom is kwalitatief onderzoek niet betrouwbaar? (HC)

A

1: Betrouwbaarheid betreft consistentie (op data niveau en onderzoeksniveau)
2: Kwalitatieve dataverzameling is onderzoeker afhankelijk
3: Lastig hard te maken in kwalitatief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn oplossingen voor het ‘niet betrouwbaar zijn van kwalitatief onderzoek’ (HC)

A

Topic lijst, database, uitgewerkte data, data analyses (codes, matrix), memo’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom is kwalitatief onderzoek niet valide (HC)

A

1: Validiteit betreft juistheid
2: Kritiek op dataverzameling in kwalitatief onderzoek
3: Ingebed in filosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn oplossingen voor het ‘niet valide zijn van kwalitatief onderzoek’ (HC)

A

(Data)triangulatie, thick description

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Definitie Persoonlijke reflexiviteit, introspectief (HC)

A

In hoeverre heeft de onderzoeker invloed gehad?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Definitie Epistemologische reflexiviteit (HC)

A

In hoeverre heeft de manier van onderzoeken het onderzoek gestuurd? Is methodologisch, theoretisch. Tracht te achterhalen waar bevindingen hun oorsprong vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe kun je reflexiviteit inbouwen? 5 punten (HC)

A
  • Aannames identificeren: hoe dacht ik over de participanten voorafgaand onderzoek?
  • Achtergrond uiteenzetten: hoe is mijn achtergrond van invloed op hoe ik kijk naar het vraagstuk?
  • Emotionele band met deelnemers: heeft mijn band met participanten gezorgd dat ik bepaalde vragen (niet) stelde?
  • Fysieke omgeving en logistiek: wat is de invloed geweest van setting van onderzoek op dataverzameling?
  • Methodologische invloeden: hoe zijn we gekomen tot elk aspect van de gekozen methodologie?
34
Q

Wat zijn limitaties van reflexiviteit? (HC)

A

Vereist totale alertheid op gedrag/keuzes onderzoek. Niet realistisch om constant alert te zijn op alles en dit leidt af van het eigenlijke doel. Maar wel nodig om na te streven.

35
Q

Waar staat FAIR voor? (HC)

A

Findable - data moet gemakkelijk te vinden zijn.
Accessible - voor mensen en machines mogelijk zijn om toegang te krijgen tot gegevens
Interoperable - om sneller ontdekkingen te doen en nieuwe inzichten te verwerven, moeten onderzoeksgegevens gemakkelijk kunnen worden gecombineerd met andere datasets, toepassingen en workflows
Reusable - onderzoeksgegevens moeten klaar zijn voor toekomstig onderzoek en toekomstige verwerking, zodat het vanzelfsprekend is dat dat bevindingen kunnen worden gerepliceerd en dat nieuw onderzoek effectief voortbouwt op reeds verworven, eerdere resultaten.

36
Q

Welke drie ethische principes zijn er? (HC)

A

1: Principe van respect - proefpersonen moeten behandeld worden als autonome personen, mogen zelf weten of ze meedoen aan onderzoek
2: Principe van humaniteit - onderzoekers van tevoren na moeten gaan of proefpersonen risico’s oplopen of voordelen krijgen van het onderzoek
3: Principe van rechtvaardigheid - balans tussen mensen die meedoen aan onderzoek en de mensen die voordelen krijgen van het onderzoek

37
Q

Welke vier ethische kwesties zijn in het algemeen belangrijk bij het uitvoeren van onderzoek? (HC)

A

1: Informed consent
2: Vrijwillige deelname
3: Vertrouwelijkheid
4: Anonimiteit

38
Q

Wat zijn 5 ethische kwesties bij kwalitatief onderzoek? (HC)

A

1: Pseudo-intimacy gerelateerd aan onderzoeksonderwerp
2: Script deviation (inadvertent disclosure) ongerelateerd aan onderzoeksonderwerp
3: Participant’s agenda
4: Undue intrusion
5: Onderzoeker beschermen

39
Q

Definitie Pseudo-intimiteit (HC)

A

Onderdeel ethische kwestie kwalitatief onderzoek. Een participant moet van tevoren goed weten wat er verwacht wordt en hoe de setting is. Anders kan het zo zijn dat hij het gevoel van echte intimiteit en vertrouwen krijgt en meer info deelt dan hij daadwerkelijk wil.

40
Q

Definitie Script deviation (HC)

A

Onderdeel ethische kwestie kwalitatief onderzoek. Onbedoelde openbaring van zaken. Mensen gaan dingen delen die helemaal niet van toepassing zijn op het onderzoek; mogelijk hebben deze dingen schadelijke gevolgen voor de persoon zelf of zijn omgeving. Dit kan reden zijn om het vertrouwen te schaden en toch hulp te zoeken.

41
Q

Wat is het perspectief op ethiek van utilitarian (teleogie; HC)

A
  • Focus op consequenties van actie
  • Afwegen kosten en baten, kijken naar het grotere geheel
  • A heeft geen recht om het medicijn te stelen. De actie van A levert geen betere uitkomst voor de maatschappij op
42
Q

Wat is het perspectief op ethiek vanuit universalism (deontologie; HC)

A
  • Uitgaande van altijd en overal geldende regels
  • Kijkt naar de actie
  • A stal het medicijn en het is zeer simpel: stelen is fout, te allen tijde, wat A deed is fout
43
Q

Wat is het perspectief op ethiek vanuit Virtue ethics? (HC)

A
  • Een goed persoon doet goede dingen
  • Focus op degene die de actie uitvoert, niet op de actie
  • Persoon A is van nature (g)een goed persoon. Wat A deed is daarom (niet) goed
44
Q

Wat het perspectief op ethiek vanuit Casuistry (HC)

A
  • Afgaande op eerdere beslissingen
  • Afhankelijk van andere situaties welke criteria gebruikt werden om oordelen te vellen
  • In eerdere situaties werd het afgekeerd als mensen iets stalen, zelfs als het in het belang van anderen was. Daarom is wat A deed fout
45
Q

Wat is het perspectief op ethiek vanuit Relational ethics? (HC)

A
  • Vooral relevant voor onderzoeksissues
  • Focus op rol participant - onderzoeker, en de machtsverhouding tussen de mensen
  • Gezien de rol van A in de maatschappij, is de actie …
46
Q

Wat zijn krachten van kwantitatief onderzoek? Noem 5 punten (HC)

A

1: Prima voor theorie toetsen
2: Precieze resultaten
3: Relatief snel uitvoerbaar
4: Handig om grote groepen te bestuderen
5: Waarde vanuit beleidsmakers

47
Q

Wat zijn zwaktes van kwantitatief onderzoek? Noem er vier (HC)

A

1: Veel (verborgen) subjectieve keuzes
2: Beperkt beeld
3: Niet vanuit perspectief betrokken
4: Niet goed direct toepasbaar

48
Q

Wat zijn krachten van kwalitatief onderzoek? Noem er 3 (HC)

A

1: Participanten bepalen beeld
2: Ingebed in sociale context
3: Holistich

49
Q

Wat zijn zwaktes van kwalitatief onderzoek? Noem er vier (HC)

A

1: Lage generaliseerbaarheid
2: Lagere waarde beleidsmakers
3: Tijdrovend
4: Gevoelig voor biases onderzoeker

50
Q

Definitie Convergent parallel design (HC)

A

QUAL + QUAN (tegelijkertijd beide methodes toegepast, gelijkwaardig aan elkaar en even belangrijk, even grote rol binnen onderzoek)

51
Q

Definitie Explanatory sequential design

A

QUAN -> QUAL (verklarend, verklaring geven van de resultaten van de ene methode middels de andere methode. Bij het kwantitatieve onderzoek komen resultaten naar voren die we niet goed kunnen verklaren en waar we een verklaring voor gaan zoeken door kwalitatieve methode toe te passen)

52
Q

Definitie Embedded design (HC)

A

QUAL + quan of QUAN + qual (de ene methode geeft duidelijk meer expliciete input dan de andere, maar de andere is wel nodig, komen allebei gelijktijdig voor)

53
Q

Definitie Interpretive consistency (HC)

A

Conclusies sluiten aan op de bevindingen

54
Q

Definitie Theoretical consitency (HC)

A

Conclusies passen bij bestaande theorieën

55
Q

Definitie Interpretive agreement (HC)

A

Er is intersubjectiviteit met andere onderzoeker en participanten (=verschijnsel dat uitspraken van twee of meer beoordelaars (c.q. Experts) over een onderwerp met elkaar overeenstemmen.)

56
Q

Definitie Interpretive disinctiveness (HC)

A

Er is geen andere meer logische verklaringen voor bevindingen

57
Q

Definitie Integrative efficacy (HC)

A

Beide methoden dragen bij aan conclusies

58
Q

Wat zijn 4 criteria designs bij mixed method onderzoek? (HC)

A

1: Design moet passend zijn - kan je de oz-vraag beantwoorden met design?
2: Design moet gevolgd worden - kwaliteit van methoden adequaat hoog gehouden?
3: Consistentie - sluiten verschillende onderdelen aan op elkaar?
4: Analyses moeten adequaat zijn - kun je met analysetechnieken de oz-vraag beantwoorden?

59
Q

Wat zijn 6 uitdagingen van mixed method onderzoek? (HC)

A

1: Kwalitatief onderdeel niet goed uitgevoerd
2: Steekproeftrekking
3: Kwantitatief onderdeel niet goed uitgevoerd
4: Design inadequaat bij doel
5: Gebrekkige logica voor onderzoek
6: Onvoldoende focus in onderzoek

60
Q

Wat houdt het realisme in bij ontologie? (HC)

A

Objectieve onafhankelijke werkelijkheid

61
Q

Wat houdt idealisme in bij ontologie? (HC)

A

Werkelijkheid gevormd door bewustzijn

62
Q

Wat houdt kritisch realisme in bij ontologie (HC)

A

Objectieve werkelijkheid observeerbaar door menselijke waarnemingen

63
Q

Welke aspecten horen bij empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme)? Noem 7 punten (HC)

A

1: Falsificatie
2: Derde-persoonsperspectief
3: Herhaalbaar
4: Controleerbaar
5: Reductionisme
6: Nomothetische kennis - zoeken naar regelmatigheden
7: Typisch passend bij kwantitatief onderzoek

64
Q

Welke aspecten heb je bij interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme)? Noem 6 punten (HC)

A

1: Eerstepersoonsperspectief
2: Gericht op interpretatie
3: Actieve constructie van werkelijkheid
4: Holistisch
5: Idiografische kennis - beschrijving van individu
6: Typisch passend bij kwalitatief onderzoek

65
Q

Welke aspecten hebben kritisch-emancipatoir paradigma’s? (HC) Noem er 6

A

1: Onderzoek als “wereldverbeterend”
2: Maatschappijkritisch
3: Samen met participanten: actieonderzoek
4: Empowerment
5: Wederkerige adequaatheid
6: Minder passend bij wetenschappelijk onderzoek

66
Q

Bij welk paradigma hoort Falsificatie en wat houdt het in? (HC)

A

Empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je telkens probeert je eigen hypothese te ontkrachten, tot je een waren hypothese hebt.

67
Q

Bij welk paradigma hoort het Derde-persoonsperspectief en wat houdt het in? (HC)

A

Empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je data verzameld en daar met een helikopter view naar kijkt, wat zie je gebeuren aan verbanden?

68
Q

Bij welk paradigma hoort Herhaalbaar en wat houdt dit in? (HC)

A

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Je kunt onderzoek herhalen.

69
Q

Bij welk paradigma hoort Controleerbaar en wat houdt dit in? (HC)

A

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Onderzoek is systematisch uitgevoerd waardoor het te controleren valt.

70
Q

Bij welk paradigma hoort Reductionisme en wat houdt dit in? (HC)

A

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je niet de mens als complex geheel meeneemt, maar vermaakt tot set van scores op variabelen die je vooraf hebt bedacht.

71
Q

Bij welk paradigma hoort Nomothetische kennis en wat houdt dit in? (HC)

A

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je zoekt naar regelmatigheden, bv je ziet dat wanneer een persoon op de ene variabele hoog scoort, ook op de andere variabele hoog scoort.

72
Q

Bij welk paradigma hoort het Eerstepersoonsperspectief en wat houdt dit in? (HC)

A

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat onderzoeker probeert te redeneren vanuit de participant.

73
Q

Bij welk paradigma hoort Gericht op interpretatie en wat houdt dit in? (HC)

A

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Hoe interpreteren participanten sociale fenomeen wat de onderzoeker onderzoekt.

74
Q

Bij welk paradigma hoort Actieve constructie van werkelijkheid en wat houdt dit in? (HC)

A

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat je een compleet beeld verkrijgt.

75
Q

Bij welk paradigma hoort Holistisch en wat houdt dit in? (HC)

A

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat alles relevant kan zijn, alles wordt meegenomen, mens is een complex geheel.

76
Q

Bij welk paradigma hoort Idiografische kennis en wat houdt dit in? (HC)

A

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Beschrijving van het individu hoe die een situatie meemaakt.

77
Q

Bij welk paradigma hoort Onderzoeker als ‘wereldverbeterend’ en wat houdt dit in? (HC)

A

Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat het doel is om een stapje richting een betere wereld te zetten, dit is subjectief en niet voor iedereen hetzelfde.

78
Q

Bij welk paradigma hoort Maatschappijkritisch en wat houdt dit in? (HC)

A

Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat je kritisch kijkt naar maatschappij.

79
Q

Bij welk paradigma hoort Samen met participanten: actieonderzoek en wat houdt dit in? (HC)

A

Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat je samen met participanten je onderzoek uitvoert.

80
Q

Bij welk paradigma hoort Empowerment en wat houdt dit in? (HC)

A

Kritisch-emancipatie paradigma. Houdt in dat je participant in hun kracht gesteld worden om actie te ondernemen.

81
Q

Bij welk paradigma hoort Wederkerige adequaatheid en wat houdt dit in? (HC)

A

Kritisch-emancipatoir paradigma. Houdt in dat onderzoeker iets betekent voor de respondenten en de respondenten iets betekenen voor de onderzoeker.

82
Q

Exploratory sequential design

A

QUAL -> QUAN (verkennend, je begint met kwalitatief onderzoek, omdat je niet goed weet hoe onderzoeksveld eruit ziet. Dat gaat je input geven om kwantitatieve methode uit te kunnen voeren)