Alle begrippen - Kwalitatief Flashcards

1
Q

Onderzoek dat begint met de gegevens en vervolgens generaliseert of theoretische veralgemening produceert uit de gegevens (bottum up benadering). heeft meestal betrekking op de toekomst en wordt vaak gekozen als er weinig literatuur over je onderzoeksonderwerp te vinden is. Observatie - Data verzamelen - Patroon ontdekken - Hypothese/theorie formuleren

A

Inductief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Systematische, inductieve benadering van kwalitatief onderzoek die suggereert dat onderzoekers conceptuele relaties uit data moeten extrapoleren in plaats van testbare hypothesen te formuleren op basis van bestaande theorie. Dit is geen theorie, maar het is een methode voor het analyseren van kwalitatieve data om een theorie te creëren. Extrapoleren = op basis van gegevens verwachtingen uitspreken over iets waarvan je geen gegevens hebt

A

Grounded theory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een steekproefstrategie waarbij gevallen doelbewust worden geselecteerd op basis van kenmerken die hen onderscheiden van andere gevallen.

A

Doelgerichte steekproeftrekking (purposive sampling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer nieuw materiaal (interviews, observaties, antwoorden) geen nieuwe inzichten opleveren en alleen maar versterken wat de onderzoeker al weet.

A

Verzadiging (saturation)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onderzoek dat theorie tracht op te bouwen uit “verrassingen” in empirische gegevens

A

Abductief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onderzoek met een “top down” benadering, waarbij de theorie of hypothese de gegevensverzamelingsstrategie en -analyse stuurt. Deze benadering komt veel meer gebruikelijker bij kwantitatief onderzoek dan bij kwalitatief onderzoek.

A

Deductief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eén van de vier rollen die een onderzoeker kan aannemen wanneer hij veldwerk verricht; als waarnemer vertelt de onderzoeker de mensen dat hij wordt geobserveerd, maar hij neemt geen deel aan de activiteiten en levens van proefpersonen.

A

Observer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eén van de vier rollen die een onderzoeker kan aannemen wanneer hij veldwerk verricht; als een … observeert de onderzoeker mensen die niet weten dat zij worden geobserveerd of bestudeerd.

A

Covert observer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Observatiemethode waarbij de onderzoeker een checklist en tijdlijn voor het observeren van verschijnselen volgt.

A

Systematische observatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zorgt ervoor dat alle onderwerpen besproken worden, maar is niet zo strict als een gestructureerd interview.

A

Topiclijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar hoort dit bij:

1: Amplificatory (toelichting) - meer diepte in onderzoek krijgen
2: Exploratory (verkenning) - vragen naar onderliggende gevoelens van respondent
3: Explanatory (verklaring) - redenen waarom achterhalen
4: Clarificatory (verduidelijking) - verduidelijking vragen over woorden, taal etc

A

Inhoudelijke vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soort vraag waar je meer diepte in onderzoek krijgt

A

Amplificatory (toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soort vraag waar je naar onderliggende gevoelens van respondent vraag

A

Exploratory (verkenning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soort vraag waar je redenen achterhaalt waarom iets zo is

A

Explanatory (verklaring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soort vraag waar je verduidelijking vraagt over woorden, taal etc

A

Clarificatory (verduidelijking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een techniek voor het stellen van vervolgvragen die onderzoekers van gebruikerservaringen gebruiken om deelnemers te motiveren dieper in te gaan op een onderwerp waarover de onderzoeker meer wil.

A

Probing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Je hangt bepaalde labels (codes) aan tekstfragmenten. Deze codes geven aan wat het hoofdthema is van dat fragment.

A

Open coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verfijnen en onderscheid maken tussen concepten die al bestaan. De concepten indelen in categorieën en overkoepelende codes. Dit is een proces van telkens veranderen en uiteindelijk komen hieruit een aantal hoofdcategorieën naar boven die je gebruikt in je theorie.

A

Axiaal coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Theorie bouwen op de hoofdcategorieën die je gevonden hebt. Relaties en verbindingen aanbrengen in de data.

A

Selectief coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Om codes te organiseren.

A

Coding stripes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar hoort dit bij:

1: Data management en voorbereiding
2: Doornemen en reduceren van de data
3: Coderen van de data
4: Memo’s schrijven
5: Construeren en toetsen van modellen

A

Stappen kwalitatieve data analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar hoort dit bij:

1: Data importeren - kan allerlei soorten data: tekst, foto’s
2: Coderen van de data - labels geven aan tekstdelen
3: Organiseren van codes - kan op verschillende manieren

A

NVivo stappen om data te analyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

losse codes samengevoegd in een aantal hoofdcodes die bepaalde thema’s weergeven. Je kijkt naar relaties tussen verschillende codes.

A

Axiaal coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar hoort dit bij:

1: Forming - bij elkaar komen, gezamenlijk doen, geen structuur
2: Storming - hoe gaan we het doen, regels vaststellen
3: Norming
4: Performing - uitvoeren gesprek, kan dat structuur niet werkt -> storming
5: Adjourning - uit elkaar gaan, doel bereikt

A

Fasen van een focusgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Twee focusgroepen tegelijk. Eén groep in gesprek, je switcht van groepen.

A

Two-way focusgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Twee moderatoren met verschillende taken: praktisch en inhoudelijk

A

Dual moderator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Twee moderatoren. Brengt discussie in gang dmv tegengesteld standpunt in nemen.

A

Dueling moderator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Trek jezelf terug als moderator, laat een respondent leiding nemen

A

Respondent moderator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Uitdagen om meer te vertellen: stilte laten vallen, ongericht aanmoedigen, doorvragen, reflectie/samenvatting

A

Probes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Intro nieuw onderwerp

A

Prompts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Afwijken van je doel van je onderzoek. Voorkomen door topiclist

A

Scope creep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Participanten vertonen niet hun normale gedrag vanwege aanwezigheid onderzoeker

A

Reactiviteit of Hawthorne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Direct zichtbaar, objectief, duidelijk, beschrijvend. Bv aantal woorden in artikel

A

Manifest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Niet direct zichtbaar, zit interpretatie bij, diepere betekenis. Bv manier van voorstellen context krantenbericht

A

Latent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Data - analyse - theorie geformuleerd op basis van data

A

Inductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Theorie - analyse - data bevestigd of ontkracht theorie

A

Deductief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar hoort dit bij:

1: Fitness - theorie is passend in veld
2: Understanding - theorie is begrijpbaar voor gebruikers
3: Generality - theorie is geldend in meerdere situaties
4: Control - theorie geeft controle

A

Criteria voor een theoretisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Observeer methode: Wat gebeurt er op welk moment en met wie?

A

Primary

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Je data laten lezen aan een medeonderzoeker, en diegene zegt ‘ik lees dat dit en dit gaande is’. Dus fieldnotes laten lezen/observeren door een derde.

A

Secundary

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Observeer methode: Wat jouw gevoel erbij is, je hebt dit niet feitelijk geobserveerd, bv ‘ik voelde mij hier vrolijk bij worden’

A

Experiental

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Niet direct observeerbaar, maar wel van invloed. Bv normen over hoe je je gedraagt in organisatie.

A

Circumstancial & background

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

De toepassing van bevindingen uit kwalitatief onderzoek op populaties of omgevingen buiten de specifieke doelgroep (externe validiteit)

A

Empirische generalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Het genereren van theoretische concepten uit de bevindingen van een kwalitatief onderzoek.

A

Theoretische generalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Bevindingen generaliseren naar de gehele populatie waaruit de steekproef getrokken is.

A

Representatieve generalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Bevindingen generaliseren naar andere populaties of omgevingen dan die van de steekproef.

A

Inferentiële generalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Trekken van theoretische stellingen, principes of verklaringen uit de bevindingen voor een meer algemene toepassing.

A

Theoretische generalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Onderdeel van interne validiteit. Dit is het afleiden van hypotheses bij het ene deel van de data en dit testen en controleren bij een ander deel.

A

Constant comparative method / checking accuracy of fit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Onderdeel van interne validiteit. Dit is het analyseren van afwijkende zaken of uitschieters en ervoor zorgen dat deze geen apart categorie krijgen. Dit kan door specifieke individuele verschillen te zoeken die de uitschieter verklaren.

A

Deviant case analysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Gebruik van meerdere methoden, bv kwalitatief en kwantitatief

A

Methodetriangulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Meerdere verzamelingsmethoden, bv observaties en interviews

A

Datatriangulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Meerdere onderzoekers, analisten om de data te interpreteren

A

Analyse/onderzoekerstriangulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Data bekijken vanuit verschillende theoretische perspectieven

A

Theorietriangulatie

53
Q

Het teruggeven van de onderzoeksresultaten aan de respondenten om te controleren of de juiste interpretatie is gedaan.

A

Respondent validatie

54
Q

De onderzoeker verzamelt niet alleen gegevens over het onderzoeksobject, maar besteed ook aandacht aan de invloed die voorlopige hypothesen en de eigen aanwezigheid kunnen hebben op de dataverzameling en de analyse.

A

Reflexiviteit

55
Q

Waar hoort dit bij:

1: Positionaliteit, subjectiviteit en reactiviteit aan het licht brengen
2: Vertrouwen, gelijkheid, integriteit en respect voor participant stimuleren
3: Professionele kennis, zelfreflectie en zelfbewustzijn ontwikkelen bij onderzoekers
4: Framework bieden voor onderzoek
5: Helpt om dicht bij de data en literatuur te blijven en niet af te gaan op een bepaalde interpretatie

A

Reflexiviteit

56
Q

Plausibel. Het vertrouwen dat kan worden gesteld in de waarheid van de onderzoeksresultaten. Geloofwaardigheid stelt vast of de onderzoeksbevindingen plausibele info uit de oorspronkelijke gegevens van deelnemers gegevens en correcte interpretatie zijn van de oorspronkelijke opvattingen van de deelnemers.

A

Credibility

57
Q

Stabiel. De stabiliteit van de bevindingen in de tijd. Betrouwbaarheid betreft de evaluatie van de bevindingen door de deelnemers, interpretatie een aanbevelingen van het onderzoek dat alle worden ondersteund door de gegevens zoals ontvangen van deelnemers aan het onderzoek.

A

Dependability

58
Q

Niet beïnvloed door onderzoeker. De mate waarin de bevindingen van het onderzoek studie door andere onderzoekers kunnen worden bevestigd. Bij de bevestigbaarheid gaat het erom vast te stellen dat gegevens en interpretaties van de bevindingen geen hersenspinsels zijn van de onderzoeker, maar duidelijk uit de gegevens zijn afgeleid.

A

Confirmability

59
Q

Brede context. De mate waarin de resultaten van kwalitatief onderzoek kunnen worden overgebracht naar andere contexten of settings met andere respondenten. De onderzoeker vergemakkelijkt het oordeel over overdraagbaarheid door een potentiële gebruikt dmv thick description

A

Transferability

60
Q

Waar hoort dit bij:

1: Veel data verzamelen: prolonged engagement, persistent observation, data/methoden triangulatie, member check
2: Inbedden in literatuur

A

Credibility kwaliteit verzekeren

61
Q

Onderdeel van credibility. Blijvende aanwezigheid tijdens observatie van lange interviews of langdurige betrokkenheid in het veld met deelnemers. Voldoende tijd investeren om vertrouwd te raken met de setting en context, en om de gegevens te leren kennen om rijke gegevens te verkrijgen.

A

Prolonged engagement

62
Q

Onderdeel credibility. Het identificeren van de kenmerken en elementen die het meest relevant zijn voor het probleem of kwestie, waarop je je op details zult richten.

A

Persistent observation

63
Q

Onderdeel credibility. Terugkoppeling van gegevens, analytische categorieën, interpretaties en conclusies aan de leden van de groepen van wie de gegevens oorspronkelijk werden verkregen. Het versterkt de gegevens, vooral omdat de onderzoeker en de respondenten de gegevens met verschillende perspectieven bekijken.

A

Member check

64
Q

Waar hoort dit bij:

1: Audit trail
2: Overlappende methoden - data triangulatie
3: Stapsgewijze replicatie - onderzoeker triangulatie

A

Dependability kwaliteit verzekeren

65
Q

Onderdeel van dependability. Transparante beschrijving van de onderzoeksstappen vanaf de start van een onderzoeksproject tot de ontwikkeling en rapportage van de bevindingen. De verslagen van het onderzoekstraject worden gedurende het onderzoek bijgehouden.

A

Audit trail

66
Q

Waar hoort dit bij:

1: Audit trail
2: Reflexiviteit

A

Confirmability kwaliteit verzekeren

67
Q

Waar hoort dit bij:

1: Empirische en theoretische transferability (fit tussen data en bestaande theorieën)
2: Thick description
3: Theoretical sampling

A

Transferability kwaliteit verzekeren

68
Q

Onderdeel van transferability. Het beschrijven van niet alleen het gedrag en ervaringen, maar ook hun context, zodat het gedrag en ervaringen betekenis krijgen voor een buitenstaander.

A

Thick description

69
Q

Waar hoort dit bij:

1: Betrouwbaarheid betreft consistentie (op data niveau en onderzoeksniveau)
2: Kwalitatieve dataverzameling is onderzoeker afhankelijk
3: Lastig hard te maken in kwalitatief onderzoek

A

Redenen waarom kwalitatief onderzoek niet betrouwbaar is

70
Q

Waar hoort dit bij:

Topic lijst, database, uitgewerkte data, data analyses (codes, matrix), memo’s.

A

Oplossingen voor het ‘niet betrouwbaar zijn van kwalitatief onderzoek’

71
Q

Waar hoort dit bij:

1: Validiteit betreft juistheid
2: Kritiek op dataverzameling in kwalitatief onderzoek
3: Ingebed in filosofie

A

Waarom kwalitatief onderzoek niet valide is

72
Q

Waar hoort dit bij:

(Data)triangulatie, thick description

A

Oplossingen voor het ‘niet valide zijn van kwalitatief onderzoek’

73
Q

In hoeverre heeft de manier van onderzoeken het onderzoek gestuurd? Is methodologisch, theoretisch. Tracht te achterhalen waar bevindingen hun oorsprong vinden.

A

Epistemologische reflexiviteit

74
Q

Waar hoort dit bij:

  • Aannames identificeren: hoe dacht ik over de participanten voorafgaand onderzoek?
  • Achtergrond uiteenzetten: hoe is mijn achtergrond van invloed op hoe ik kijk naar het vraagstuk?
  • Emotionele band met deelnemers: heeft mijn band met participanten gezorgd dat ik bepaalde vragen (niet) stelde?
  • Fysieke omgeving en logistiek: wat is de invloed geweest van setting van onderzoek op dataverzameling?
  • Methodologische invloeden: hoe zijn we gekomen tot elk aspect van de gekozen methodologie?
A

Reflexiviteit inbouwen

75
Q

Waar hoort dit bij:
Vereist totale alertheid op gedrag/keuzes onderzoek. Niet realistisch om constant alert te zijn op alles en dit leidt af van het eigenlijke doel. Maar wel nodig om na te streven.

A

Limitaties reflexiviteit

76
Q

Data moet gemakkelijk te vinden zijn

A

Findable

77
Q

Voor mensen en machines moet het mogelijk zijn om toegang te krijgen tot gegevens

A

Accessible

78
Q

Om sneller ontdekkingen te doen en nieuwe inzichten te verwerven, moeten onderzoeksgegevens gemakkelijk kunnen worden gecombineerd met andere datasets, toepassingen en workflows

A

Interoperable

79
Q

Onderzoeksgegevens moeten klaar zijn voor toekomstig onderzoek en toekomstige verwerking, zodat het vanzelfsprekend is dat dat bevindingen kunnen worden gerepliceerd en dat nieuw onderzoek effectief voortbouwt op reeds verworven, eerdere resultaten.

A

Reusable

80
Q

Proefpersonen moeten behandeld worden als autonome personen, mogen zelf weten of ze meedoen aan onderzoek

A

Principe van respect (ethische principes)

81
Q

Onderzoekers van tevoren na moeten gaan of proefpersonen risico’s oplopen of voordelen krijgen van het onderzoek

A

Principe van humaniteit (ethische principes)

82
Q

Balans tussen mensen die meedoen aan onderzoek en de mensen die voordelen krijgen van het onderzoek

A

Principe van rechtvaardigheid (ethische principes)

83
Q

Waar hoort dit bij:

1: Informed consent
2: Vrijwillige deelname
3: Vertrouwelijkheid
4: Anonimiteit

A

Ethische kwesties bij het uitvoeren van onderzoek

84
Q

Waar hoort dit bij:

1: Pseudo-intimacy gerelateerd aan onderzoeksonderwerp
2: Script deviation (inadvertent disclosure) ongerelateerd aan onderzoeksonderwerp
3: Participant’s agenda
4: Undue intrusion
5: Onderzoeker beschermen

A

Ethische kwesties bij kwalitatief onderzoek

85
Q

Onderdeel ethische kwestie kwalitatief onderzoek. Een participant moet van tevoren goed weten wat er verwacht wordt en hoe de setting is. Anders kan het zo zijn dat hij het gevoel van echte intimiteit en vertrouwen krijgt en meer info deelt dan hij daadwerkelijk wil.

A

Pseudo-intimiteit

86
Q

Onderdeel ethische kwestie kwalitatief onderzoek. Onbedoelde openbaring van zaken. Mensen gaan dingen delen die helemaal niet van toepassing zijn op het onderzoek; mogelijk hebben deze dingen schadelijke gevolgen voor de persoon zelf of zijn omgeving. Dit kan reden zijn om het vertrouwen te schaden en toch hulp te zoeken.

A

Script deviation

87
Q

Waar hoort dit bij:

  • Focus op consequenties van actie
  • Afwegen kosten en baten, kijken naar het grotere geheel
  • A heeft geen recht om het medicijn te stelen. De actie van A levert geen betere uitkomst voor de maatschappij op
A

Perspectief op ethiek vanuit utilitaristen (teologie)

88
Q

Waar hoort dit bij:

  • Uitgaande van altijd en overal geldende regels
  • Kijkt naar de actie
  • A stal het medicijn en het is zeer simpel: stelen is fout, te allen tijde, wat A deed is fout
A

Perspectief op ethiek vanuit universalism (deontologie)

89
Q

Waar hoort dit bij:

  • Een goed persoon doet goede dingen
  • Focus op degene die de actie uitvoert, niet op de actie
  • Persoon A is van nature (g)een goed persoon. Wat A deed is daarom (niet) goed
A

Perspectief op ethiek vanuit Virtue ethics

90
Q

Waar hoort dit bij:

  • Afgaande op eerdere beslissingen
  • Afhankelijk van andere situaties welke criteria gebruikt werden om oordelen te vellen
  • In eerdere situaties werd het afgekeerd als mensen iets stalen, zelfs als het in het belang van anderen was. Daarom is wat A deed fout
A

Perspectief op ethiek vanuit Casuistry

91
Q

Waar hoort dit bij:

  • Vooral relevant voor onderzoeksissues
  • Focus op rol participant - onderzoeker, en de machtsverhouding tussen de mensen
  • Gezien de rol van A in de maatschappij, is de actie …
A

Perspectief op ethiek vanuit Relational ethics

92
Q

Waar hoort dit bij:

1: Prima voor theorie toetsen
2: Precieze resultaten
3: Relatief snel uitvoerbaar
4: Handig om grote groepen te bestuderen
5: Waarde vanuit beleidsmakers

A

Krachten van kwantitatief onderzoek

93
Q

Waar hoort dit bij:

1: Veel (verborgen) subjectieve keuzes
2: Beperkt beeld
3: Niet vanuit perspectief betrokken
4: Niet goed direct toepasbaar

A

Zwaktes van kwantitatief onderzoek

94
Q

Waar hoort dit bij:

1: Participanten bepalen beeld
2: Ingebed in sociale context
3: Holistich

A

Krachten kwalitatief onderzoek

95
Q

Waar hoort dit bij:

1: Lage generaliseerbaarheid
2: Lagere waarde beleidsmakers
3: Tijdrovend
4: Gevoelig voor biases onderzoeker

A

Zwaktes kwalitatief onderzoek

96
Q

QUAL + QUAN (tegelijkertijd beide methodes toegepast, gelijkwaardig aan elkaar en even belangrijk, even grote rol binnen onderzoek)

A

Convergent parallel design

97
Q

QUAN -> QUAL (verklarend, verklaring geven van de resultaten van de ene methode middels de andere methode. Bij het kwantitatieve onderzoek komen resultaten naar voren die we niet goed kunnen verklaren en waar we een verklaring voor gaan zoeken door kwalitatieve methode toe te passen)

A

Explanatory sequential design

98
Q

QUAL + quan of QUAN + qual (de ene methode geeft duidelijk meer expliciete input dan de andere, maar de andere is wel nodig, komen allebei gelijktijdig voor)

A

Embedded design

99
Q

QUAL -> QUAN (verkennend, je begint met kwalitatief onderzoek, omdat je niet goed weet hoe onderzoeksveld eruit ziet. Dat gaat je input geven om kwantitatieve methode uit te kunnen voeren)

A

Exploratory sequential design

100
Q

Conclusies sluiten aan op de bevindingen

A

Interpretive consistency

101
Q

Conclusies passen bij bestaande theorieën

A

Theoretical consistency

102
Q

Er is intersubjectiviteit met andere onderzoeker en participanten (=verschijnsel dat uitspraken van twee of meer beoordelaars (c.q. Experts) over een onderwerp met elkaar overeenstemmen.)

A

Interpretive agreement

103
Q

Er is geen andere meer logische verklaringen voor bevindingen

A

Interpretive disinctveness

104
Q

Beide methoden dragen bij aan conclusies

A

Integrative efficacy

105
Q

Waar hoort dit bij:

1: Design moet passend zijn - kan je de oz-vraag beantwoorden met design?
2: Design moet gevolgd worden - kwaliteit van methoden adequaat hoog gehouden?
3: Consistentie - sluiten verschillende onderdelen aan op elkaar?
4: Analyses moeten adequaat zijn - kun je met analysetechnieken de oz-vraag beantwoorden?

A

Criteria designs bij mixed method onderzoek

106
Q

Waar hoort dit bij:

1: Kwalitatief onderdeel niet goed uitgevoerd
2: Steekproeftrekking
3: Kwantitatief onderdeel niet goed uitgevoerd
4: Design inadequaat bij doel
5: Gebrekkige logica voor onderzoek
6: Onvoldoende focus in onderzoek

A

Uitdagingen mixed methods onderzoek

107
Q

Objectieve onafhankelijke werkelijkheid

A

Realisme bij ontologie

108
Q

Werkelijkheid gevormd door bewustzijn

A

Idealisme bij ontologie

109
Q

Objectieve werkelijkheid observeerbaar door menselijke waarnemingen

A

Kritisch realisme bij ontologie

110
Q

Waar hoort dit bij:

1: Falsificatie
2: Derde-persoonsperspectief
3: Herhaalbaar
4: Controleerbaar
5: Reductionisme
6: Nomothetische kennis - zoeken naar regelmatigheden
7: Typisch passend bij kwantitatief onderzoek

A

Empirisch-analytische paradigma (positivisme en reaslime)

111
Q

Waar hoort dit bij:

1: Eerstepersoonsperspectief
2: Gericht op interpretatie
3: Actieve constructie van werkelijkheid
4: Holistisch
5: Idiografische kennis - beschrijving van individu
6: Typisch passend bij kwalitatief onderzoek

A

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme)

112
Q

Waar hoort dit bij:

1: Onderzoek als “wereldverbeterend”
2: Maatschappijkritisch
3: Samen met participanten: actieonderzoek
4: Empowerment
5: Wederkerige adequaatheid
6: Minder passend bij wetenschappelijk onderzoek

A

Kritisch-emancipatoir paradigma

113
Q

Empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je telkens probeert je eigen hypothese te ontkrachten, tot je een ware hypothese hebt.

A

Falsificatie

114
Q

Empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je data verzameld en daar met een helikopter view naar kijkt, wat zie je gebeuren aan verbanden?

A

Derde-persoonsperspectief

115
Q

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Je kunt onderzoek herhalen.

A

Herhaalbaar

116
Q

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Onderzoek is systematisch uitgevoerd waardoor het te controleren valt.

A

Controleerbaar

117
Q

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je niet de mens als complex geheel meeneemt, maar vermaakt tot set van scores op variabelen die je vooraf hebt bedacht.

A

Reducionisme

118
Q

Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je zoekt naar regelmatigheden, bv je ziet dat wanneer een persoon op de ene variabele hoog scoort, ook op de andere variabele hoog scoort.

A

Nomothetische kennis

119
Q

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat onderzoeker probeert te redeneren vanuit de participant.

A

Eerstepersoonsperspectief

120
Q

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Hoe interpreteren participanten sociale fenomeen wat de onderzoeker onderzoekt.

A

Gericht op interpretatie

121
Q

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat je een compleet beeld verkrijgt.

A

Actieve constructie van werkelijkheid

122
Q

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat alles relevant kan zijn, alles wordt meegenomen, mens is een complex geheel.

A

Holistisch

123
Q

Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Beschrijving van het individu hoe die een situatie meemaakt.

A

Idiografische kennis

124
Q

Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat het doel is om een stapje richting een betere wereld te zetten, dit is subjectief en niet voor iedereen hetzelfde.

A

Onderzoeker als wereldverbeterend

125
Q

Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat je kritisch kijkt naar maatschappij.

A

Maatschappijkritisch

126
Q

Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat je samen met participanten je onderzoek uitvoert.

A

Samen met participanten: actieonderzoek

127
Q

Kritisch-emancipatie paradigma. Houdt in dat je participant in hun kracht gesteld worden om actie te ondernemen.

A

Empowerment

128
Q

Kritisch-emancipatie paradigma. Houdt in dat onderzoeker iets betekent voor de respondenten en de respondenten iets betekenen voor de onderzoeker.

A

Wederkerige adequaatheid