Correlationeel week 1 Flashcards

HC 1 + 2, Morling H7 + H8

1
Q

Definitie primaire data collectie (Morling)

A

Wanneer onderzoekers een eigen enquête ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie secundaire data bron (Morling)

A

Wanneer onderzoekers al bestaande enquêtes gebruiken die zijn ontwikkeld door bv de overheid, universiteiten, academici etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie cross-sectioneel onderzoek (Morling)

A

Enquêtes die op één moment in de geschiedenis worden afgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie longitudinale enquête (Morling) en welke twee soorten zijn er (noem nadeel van beide)

A

Informatie over langere tijd verzamelen. 1: Herhaalde cross-sectionele enquêtes: onderzoekers ondervragen verschillende groepen individuen. Nadeel: moeilijk causaal verband trekken. 2: Paneel enquête - dezelfde groep individuen meerdere keren interviewen over langere tijd. Nadeel: afslijting, wat inhoudt dat mensen stoppen met deelname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie poll en omnibus enquête (Morling)

A

Poll is één of paar vragen, omnibus gaan over meerdere onderwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie split-ballon design (Morling)

A

De helft van de respondenten antwoorden geeft op een aantal onderwerpen en de andere helft op andere onderwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een heel belangrijk onderdeel van enquêteren? (Morling)

A

Consistentie. Dit zorgt ervoor dat onderzoekers goed kunnen vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn vier typen fouten die kunnen optreden bij het afnemen van enquêtes? (Morling)

A

1: Non-repsons - niet mee doen aan enquête of sommige vragen niet beantwoorden.
2: Meetfouten - wanneer methode van afname de antwoorden beïnvloedt. Bv design van enquête.
3: Dekfouten - als steekproef niet de populatie weerspiegelt. Bv mensen die geen telefoon hebben.
4: Steekproef fouten - wanneer steekproef verschilt van populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn voor- en nadelen van face-to-face interviews? (Morling)

A

Voordelen: onderzoekers kunnen ervoor zorgen dat respondenten de vragen echt goed begrijpen.
Nadelen: sociale wenselijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voor- en nadelen van telefoon enquêtes? (Morling)

A

Voordelen: goedkoop, goede kwaliteit afname, interview kan spontaan worden afgenomen (geen reistijd etc.).
Nadelen: interviewer effect, sociale wenselijkheid, geen oproep aannemen van onbekende nummers, geen paradata verzamelen, geen showcards gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn voor- en nadelen van post enquêtes? (Morling)

A

Voordelen: zelfstandig invullen, minder interviewer effect, mensen zijn eerlijker, goedkoop, goed mensen bereiken.
Nadelen: er is niemand om vragen te verduidelijken, niet goed te controleren wie de enquête invult, lage respons rate.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn voor- en nadelen van internet gebaseerde enquêtes? (Morling)

A

Voordelen: makkelijk vragenlijst bereiken en invullen, goedkoop, niks printen, antwoorden hoeven niet overgetypt te worden, makkelijk toepassen door verschillende programma’s, je kan geluid toevoegen en mooi maken.
Nadelen: herinneringen zijn nodig, lage respons rate, vaak vooral gericht op jongeren en mensen met hoger inkomen (niet iedereen heeft toegang tot internet), resultaten kunnen dus vertekend zijn, mensen kunnen de mail verwijderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie associatie claims (Morling)

A

Claims die de relatie tussen twee gemeten variabalen beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie bivariate correlatie (Morling)

A

Oftewel bivariate associatie: associatie die twee variabelen betreft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar moet je voorzichtig mee zijn bij correlationeel onderzoek? (Morling)

A

Een correlationeel verband laat geen causaal verband zien. Dus je moet voorzichtig zijn met het trekken van conclusies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vul aan (Morling). Wanneer de lijn in een spreidingsdiagram van linksonder naar rechtsboven loopt, is er sprake van een…

A

positieve relatie. Dit houdt in dat hoge scores op de ene variabele samen gaan met hoge scores op de andere variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vul aan (Morling). Wanneer de lijn in een spreidingsdiagram van linksboven naar rechtsonder loopt, is er sprake van een…

A

negatieve relatie. Hoge scores op de ene variabele gaan dan samen met lage scores op andere variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de effectgroottes van correlatiecoëfficiënt r? (Morling)

A

Zwak: .10 of -.10
Matig: .30 of -.30
Groot: .50 of -.50 en groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definitie categorische variabele (Morling)

A

Dat is een variabele die enkel in een categorie kunnen vallen (bv ontmoeten van echtgenoot via internet: ‘online of offline’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij welke soort variabele is het niet handig om een spreidingsdiagram te maken? (Morling)

A

Bij categorische variabelen. Dan is het handiger om een staafdiagram te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de belangrijkste validiteiten die onderzocht moeten worden bij associatie claims? (Morling)

A

Constructvaliditeit - men moet kijken hoe goed elk van de twee variabelen gemeten zijn. Is de maat betrouwbaar en meet het wat je hoort te meten?
Statistische validiteit - je wilt weten of en welke factoren een invloed hebben gehad op het spreidingsdiagram, correlatiecoëfficiënt r, staafgrafieken of verschillen van gemiddeldes die je tot je associatie claim hebben geleid.
Soms ook externe validiteit. Intern is niet belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Definitie range restrictie (Morling)

A

Wanneer er in correlationeel onderzoek niet een heel bereik van scores is voor een van de variabelen in de associatie, dan kan de correlatie kleiner lijken dan het in werkelijkheid is. Je hebt dus niet alle waarden weergegeven die er beschikbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definitie curvilineaire relatie (Morling)

A

Dit houdt in dat de relatie tussen twee variabelen niet als een rechte lijn voorgesteld kan worden. Kan zijn dat relatie in het begin positief is, maar op een gegeven moment negatief wordt. Denk aan GZ.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de drie voorwaarden voor causaliteit? (Morling)

A

1: Temprele precedentie
2: Interne validiteit
3: Covariatie

25
Q

Definitie Attrition bij cross-sectionele/panelonderzoeken (HC)

A

Drop-out of opeenvolgende golf-non-response

26
Q

Definitie Panel conditionering (HC)

A

Als je elke zes maanden dezelfde vragenlijst moet invullen, is het dan een antwoord dat je jezelf hebt aangeleerd?

27
Q

Definitie Dekkingsfout (HC)

A

Als je lijst niet overeenkomt met je populatie.

28
Q

Vul in Hoe …(1) de steekproef, hoe …(2) de standaardfout. De steekproef is nooit hetzelfde als wat er in de populatie speelt. Goed om een …(3) te doen.

A

1: kleiner
2: groter
3: aselecte steekproef

29
Q

Welke twee soorten non-response fouten heb je? (HC)

A

1: Unit-non response zijn mensen die uberhaupt niet meedoen aan onderzoek
2: Item-non response is een bepaalde vraag/set vragen niet worden ingevuld

30
Q

Definitie nonresponse bias (HC)

A

Systematische verschillen tussen respondenten en non-respondenten over belangrijke onderzoekvariabelen.

31
Q

Definitie Aanpassingsfout (adjustment error; HC)

A

In bepaalde groepen meer dekking/nonresponse/etc. waardoor bepaalde groepen in je steekproef onder/oververtegenwoordigd zijn. Dit kun je als onderzoeker oplossen door bepaalde antwoorden wat zwaarder/minder zwaar te laten meewegen. Je gaat de ondervertegenwoordigden meer meewegen of de oververtegenwoordigden wat minder. Ook bij nonresponse kan dit ook door minder/ zwaarder laten meewegen

32
Q

Definitie Meetfout (measurement error; HC)

A

Treedt op als respondenten onnauwkeurige antwoorden geven als gevolg van effecten van enquetemodus, slechte vraagformulering, aspecten van hun gedrag

33
Q

Definitie Betrouwbaarheid en validiteit (HC)

A

Betrouwbaarheid is meerdere keren eenzelfde onderzoek uitvoeren en dan krijg je gelijksoortige resultaten. Validiteit is dat je meetinstrument meet wat je beoogd te meten.

34
Q

Definitie Indruksvaliditeit (HC)

A

Experts beoordelen het meetinstrument

35
Q

Definitie Inhoudsvaliditeit (HC)

A

Beoordeelt of het meetinstrument wel alle aspecten van het theoretische begrip meten

36
Q

Definitie Convergente validiteit (HC)

A

Meet in hoeverre de metingen van het meetinstrument en metingen van een ander meetinstrument (dat hetzelfde of soortgelijk begrip meet) overeenkomen

37
Q

Definitie Divergente validiteit (HC)

A

Meet of metingen van het meetinstrument NIET of minder samenhangen met metingen van ander meetinstrument.

38
Q

Definitie Criteriumvaliditeit (HC)

A

Meet of metingen van meetinstrument samenhangen met andere uitkomstvariabele waarvan we weten dat er een verband hoort te zijn

39
Q

Vul in (HC). Kracht wordt aangeduid met r. Waarden tussen -1 en +1: hoe …(1) 1, hoe …(2) de relatie.

A

1: dichterbij
2: sterker

40
Q

Definitie Test-hertest (HC)

A

Het meetinstrument wordt twee keer gebruikt en de uitkomst moet ongeveer hetzelfde zijn. Wordt als goed beoordeeld wanneer R groter is dan 0.50

41
Q

Definitie Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (HC)

A

Als twee mensen hetzelfde meetinstrument gebruiken, moet de uitkomst ongeveer hetzelfde zijn. Wordt als goed beoordeeld wanneer R groter dan 0.70.

42
Q

Definitie Interne betrouwbaarheid (HC)

A

Samenhang van items binnen de vragenlijst. Gemeten met Cronbach’s alpha. Wordt als goed beoordeeld wanneer R groter dan 0.70

43
Q

Vul in (HC). Test-hertest betrouwbaarheid is enkel handig om te gebruiken bij …(1). Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wordt vooral gebruikt bij …(2) en interne betrouwbaarheid wordt vooral gebruikt bij …(3).

A

1: stabiele begrippen zoals intelligentie, empathie. En geen begrippen die veranderen met de tijd (pijn, boosheid)
2: observaties
3: surveys

44
Q

Definitie Hawthorne effect (HC)

A

Mensen gedragen zich anders dan normaal.

45
Q

Vul in (HC). …(1) leiden tot onder- of overschatting

A

1: recall problemen (herinneringen terughalen)

46
Q

Definitie Telescoopeffect (HC)

A

Vertekening als gevolg van het feit dat de vraag wordt gesteld in een te lange periode. Hoe langer je in je geheugen moet graven, hoe groter de vertekening.

47
Q

Definitie Orde-effecten (HC)

A

Laat je in een bepaalde richting kijken, volgorde van vragen kan beïnvloeden hoe mensen antwoorden.

48
Q

Definitie Acquiescence (HC)

A

Neiging om ja te zeggen of om het er mee eens te zijn

49
Q

Definitie Primacy/recency effecten (HC)

A

Kiezen uit de top of helemaal onderaan van de enquete

50
Q

Definitie Straight-lining / non-differentiatie (HC)

A

De neiging om op veel vragen achter elkaar hetzelfde antwoord te geven

51
Q

Definitie Organisch

A

Wanneer data incidenteel is verzameld

52
Q

Definitie Aspirational

A

Valt onder Organisch. Is mensen die zelf data creëren door bv foto’s op sociale media te plaatsen.

53
Q

Definitie Transactioneel

A

Gegevens die bekend zijn, zoals gegevens bij de bank, je klantenkaart etc.

54
Q

Definitie Designed data

A

Wanneer data expres wordt verzameld. Experimenten, survey, administratief werk

55
Q

Definitie Interviewer effect

A

Effect dat de interviewer op de respondent heeft en zo’n effect wil je niet

56
Q

Definitie Panel survey

A

Over de jaren heen interviews afnemen met dezelfde respondenten

57
Q

Definitie Public consultation

A

Vragenlijsten die door het hele land worden gestuurd. Zijn niet representatief, omdat hier vooral mensen aan meedoen die sterke mening hebben

58
Q

Vul aan. Sterkte van een relatie wordt gemeten met…

A

correlatie

59
Q

Vul in. De correlatiecoefficient r, met waarden die variëren tussen de -1 en 1: hoe …(1) -1 en 1, hoe …(2) de relatie

A

1: dichter bij
2: sterker