KNP interventies Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

enzyme activity

A

is the conversion of one molecule into another, namely a substrate into a product.the substrates fore ach enzyme are unique and selective, as are the products.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

suicide inhibitor

A

the irreversible type of enzyme inhibits which binds irreversibly to the enzyme. it permanently inhibits it and therefore essentially killes it by making the enzyme nonfunctional forever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reversible enzyme inhibitor

A

an enzyme’s substrate is able to compete with psychotropic drugs currently used in clinical practice namely the MAO, acetylcholinesterase and glycogen synthase kinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pharmacokinetics

A

the study of how the body acts upon drugs, especially to absorb, distribute, metabolise and excrete them

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pharmocodynamic actions of drugs

A

account for th therapeutic effects and side effects of drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cytochrome P450 enzym system

A

follow the same principles of enzymes transforming substrates into pdroducts. cup in the gut wall or liver convert the drub substrate into a biotransofmred product in the bloodstream. after passing through the gut wall and liver, the drugs will exist partially as unchanged drug and partially as biotransofmrd product in the bloodstream

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

polymorphic

A

when not all individuals have the same CYP enzymes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CYP enzyme 1A2

A

several antipsychotics and antidepressants are substrates for 1A2(as are caffeine). an inhibitor of 1A2 is the antidepressant fluvoxamine. this means when substrates of 1A2, are given concomitantly with an inhibitor of 1A2, the blood and brain levels of 1A2 substrates could rise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CYP enzye 2D6

A

antipsychotics and antidepressants. this enzyme converts 2 drugs, resperidone and venlafaxine into active drugs rather than inactive metabolites.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

CYP 3A4

A

metabolises several psychotropic drugs as well as several of the HMG-CoA reductase inhibitors (statins) for treating high cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zorgstandaard

A

beschrijft de norm waaraan multidisciplinaire zorg moet voldoen. Het beperkt zich niet tot de inhoud van de zorg, maar richt zich ook op de organisatiestructuur van het zorgproces (de ketenorganisatie) en de bijbehorende kwaliteitsindicatoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

richtlijn

A

beschrijft in detail de inhoud van de zorg. Het is een advies dat het ‘wat, wanneer en waarom’ beschrijft en is, evenals de zorgstandaard, gekoppeld aan een diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

richtlijn stappen

A
  1. Persoonlijke diagnose naast classificatie
  2. Probleem-georiënteerde & oplossingsgerichte naast symptoomgerichte behandeling
  3. Symptomatisch, functioneel, maatschappelijk en persoonlijk herstel
  4. Ondersteuning van naastbetrokkenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nadelen declaratiesysteem diagnose behandel combinatie/ zorgzwaartepakketten

A
  • Allerlei verschillen maakten het moeilijk om de zorg te organiseren
  • Véél administratieve lasten
  • DBC’s sluiten onvoldoende aan op geleverde zorg/beperkt onderscheid
  • Zorgvraag patiënt is niet meer zichtbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zorgprestatiemodel met invoering vanaf 2022

A

✓prestaties zijn herkenbaar en controleerbaar voor de patiënt ✓minder administratieve lasten
→Betere weerspiegeling van de geleverde zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

indeling persoon op 5 verwijscriteria in gezondheidszorg

A
  1. Vermoeden DSM stoornis
  2. Ernst van de problematiek
  3. Mate van risico
  4. Complexiteit
  5. Het beloop van de klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

KOP model

A

KlachtenOmstandighedenPersoonlijke stijl. biedt structuur voor behandeling. Op basis van een analyse van de anamnese gericht op klachten, omstandigheden en persoonlijke stijl komen de huisarts en poh-ggz samen met de patiënt tot een acceptabele en begrijpelijke probleemdefinitie/holistische theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kop model in 5 stappen van probleem naar oplossing

A

K=klachten O=omstandigheden P=persoonlijke stijl

1 Creëren van overzicht met het KOP-schema
2 Bespreken van samenhang: beschrijvende diagnose (K = O + P)
3 Formuleren van doelen en een plan van aanpak
4 Uitvoeren van het plan van aanpak
5 Terugvalpreventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

persoonlijke stijl (draagkracht)

A

habituele manier van reageren (tekortschietende coping)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat voorkom je met het KOP model?

A
  • ingaan op omstandigheden die niet direct hebben geleid tot de klacht
  • langere behandelduur dan nodig
  • een beperkt overzicht voor de cliënt wat nu ontregeling geeft
  • een passieve houding van de cliënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gecontracteerde zorg

A
  • Zorgverlener declareert naar de zorgverzekeraar
  • Verzekeraars stellen de tarieven vast (en zitten soms onder de NZA maximale tarieven)
  • Veel ervaren regeldruk voor de zorgverleners (contracteringsproces/ verwerking gegevens ed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ongecontracteerde zorg

A
  • Zorgverlener declareert direct naar de cliënt
  • Gehouden aan maximale tarieven (NZA)
  • Dient de client hierover goed te informeren.
  • Cliënt betaalt de behandeling zelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

routine outcome monitoring ROM

A

de methodiek waarbij regelmatig metingen gedaan worden van de toestand van de cliënten met het oog op evaluatie en eventueel bijsturing van de behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

4 functies van ROM

A
  1. behandelen en begeleiden
    2,. leren en evalueren
  2. onderling vergelijking met andere zorgaanbieders
  3. onderzoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

cliëntgerichte therapie

A

carl rogers. zelfgenezing, omgeving van respect, warmte. afwending van psychoanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waarom is rogers zo belangrijk geweest voor de psychotherapie?

A

Heel belangrijk geweest in het opstellen van de voorwaarden van de therapeutische relatie
• Essentieel element voor alle behandelingen:
✓Onvoorwaardelijke positieve aandacht
✓Oprechtheid
✓Empathisch begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

behaviourism

A

1900, enkel naar gedrag gekeken, gedachtes en gevoelens = black box

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

cognitivisme

A

1965, gedrag kan worden verklaard door enkel en alleen in stimulusrespons-termen te denken., ekening gehouden worden met cognities (informatie, opinies, waarden, etcetera) die het gedrag beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

psycho-educatie

A
  • Positieve invloed op stemming en de kwaliteit van leven
  • Stelt de patiënt in staat om op verantwoorde wijze te beslissen over evt. verdere behandeling
  • Bevordert therapietrouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

fase van verwerking na NAH

A

Fase 1 Terugverlangen
Fase 2 Bewust worden
Fase 3 Vooruitkijken zonder toekomstperspectief
Fase 4 Opbouwen nieuwe toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

NAH informatiebehoefte in fase

A
  • beginfase (nadruk medische info)
  • revalidatiefase(vragen over maatschappelijke veranderingen gebied financieen),
  • chronische fase (gevolgen die dan meer zichtbaar worden op gebied van seksuele veranderingen, of emotie gedrag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

psychologische interventies voor stemming-en angststoornissen

A

CGT, IPT, MBCT, psycho-dynamische therapie, EMDR, DBS, CBASP, schematherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

voor wie is CGT geschikt

A

angststoornissen, stemmingsstoornissen, impulcontrole stoornissen & verslaving, somatoforme stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

CGT

A

tegenwoordig ook gericht op processen van info verwerkin (hoe selecteren interpreteren en archiveren mensen hun waarneming en heoe beïnvloedt dit hun gedrag?) hier en nu, client maken tot co-therapeut, functieanalyse (wat levert het gedrag op?), betekenisanalyse (wat betekent het gedrag?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

gedragsexperimenten

A

toetsen de cognities en alternatieve cognities van de patiënt en helpen de patiënt om zich minder angstwekkende cognities eigen te maken. Het is een als-dan toets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

opzetten van gedragsexperiment in stappen:

A
  • het bepalen van de angstwekkende-niet helpende cognitie,
  • het formuleren van een alternatieve cognitie,
  • het bepalen van gedrag dat de angstwekkende-niet helpende cognitie onwaarschijnlijk zal maken,
  • het maken van een voorspellingen
  • het vast stellen van een oefensituatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

functieanalyse

A

waarmee een verondersteld verband wordt aangegeven tussen disfunctioneel gedrag en consequenties van gedrag // wat levert het gedrag op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

betekenis analyse

A

om een aangeleerde associatie tussen twee prikkels in beeld te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

schematherapie

A

manier hoe je situaties ervaart en interpreteert (schema), patronen herkennen begrijpen en doorbreken, gekeken naar herkomst van de patronen en waarom deze steeds terugkeren,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

uitgebreide cognitieve model

A

overtuigingen -> assumpties -> coping strategieën -> situatie -> automatische gedachten -> gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

extinctie

A

conditioned stimulus herhaaldelijk aangeboden wordt zonder de geassocieerde aversieve prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

derde generatie cgt

A

richt zich op het leren van mindfulnessvaardigheden, acceptatie en effectiever leren omgaan met emoties en cognities zonder ze rechtstreeks te willen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

cognitieve technieken

A

decatastroferen, reattributie, herdefiniëren, decentralisatie, meerdimensionaal evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

decatastroferen

A

De “wat als” techniek. Helpt bij anticipatieangst. Doel: afname vermijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

reattributie

A

Veranderen van automatische gedachten en assumpties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

herdefiniëren

A

Ingezet als pt het gevoel heeft er geen controle over te hebben→ herdefiniëren van een probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

decentralisatie

A

Vooral toegepast bij angstige ptn die geloven dat ze de focus van andermans aandacht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

protocol comet training

A

• Allereerst wordt gekeken waar iemand precies ontevreden over is. Dus wat houdt het negatieve zelfbeeld precies in.
• Vervolgens wordt geïnventariseerd wat het incompatibel tegenbeeld is, dus welk beeld van jezelf is in tegenspraak met je negatieve zelfbeeld.
• Dit wordt geïllustreerd met concrete tegenvoorbeelden.
• Vervolgens wordt gericht op het emotioneel versterken van het “nieuwe”
zelfbeeld, onder andere middels imaginatie, zelfspraak en muziek.
• Dit zal verstevigd worden middels contraconditionering; situaties die een trigger zijn voor je negatieve zelfbeeld worden gekoppeld aan een positief zelfgevoel.
• Tenslotte wordt geleerd van een negatief zelfgevoel over te schakelen naar positieve zelfwaardering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

typen exposure

A

in vitro (imaginaire taken), in vivo (in de werkelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

interoceptieve exposure

A

Het opzettelijk ervaren van beangstigende fysieke sensaties
Toepasbaar bij cliënten die angstig raken bij het ervaren van fysieke symptomen (versnelde hartslag, duizeligheid, benauwd voelen).
Vaak toegepast bij de Paniekstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

huidige verklaring werkzaamheid exposure

A
  • Belang van de context
  • Exposure is effectief als nieuwe associaties sterker worden dan oude associaties.
  • Je leert door exposure niet iets af maar iets bij!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

exposure is soms nog beter werkzaam als

A

• Als de pt. de controle krijgt zelf te bepalen hoe lang hij zich in een angstige situatie bevindt.
• Als er korte exposure opdrachten gegeven worden.
• Als er een sterke variatie is in context en random angstvariaties.
- mogelijkheid om veiligheidsgedrag te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

CGT bij jeugdigen

A

cognitieve herstructurering, vaardigheidstraining en ontspanning, plannen voor het voorkomen van een terugval, model-leren, beloningsschema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

onderzoek CGT bij jeugdigen

A
  1. Toevoegend effect van ouderrol bij behandeling angst is nog niet duidelijk.
  2. Betrokkenheid van angstige ouder bij behandeling angstig kind lijkt noodzakelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

anosognosie

A

kwijtraken van de referentie wat normaal is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

veranderingen in denkstijl bij NAH patiënten wat CGT bemoeilijkt

A

oordeels-en kritiekstoornissen(maken de toetsing van eigen gedrag en andermans gedrag moeilijk) , anosognosie(kwijtraken referentie normaal), meer zwart-wit denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

behandeling depressie - van belang bij keuze behandeling :

A
  • Duur en ernst van de depressie
  • Is het een recidief of een eerste episode?
  • Resultaat van evt. eerdere behandelingen
  • Voorkeur patiënt
    (en altijd psychologie-educatie geven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

behandeling depressie korter dan 3 maanden (niet te ernstig

A

kortdurende interventie, zoals zelfhulp of activerende begeleiding, kortdurende gestructureerde behandelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

behandeling depressie langer dan 3 maanden of ernstige klachten// bij zeer ernstige depressei

A

keuze maken tussen psychotherapie of medicatie // voorkeur medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

behandeling bipolaire stoornissen

A

Psychologische behandeling (altijd in combinatie met farmacotherapie en in rustige fase)
▪ Psycho-educatie
▪Cognitieve gedragstherapie
▪Interpersoonlijke- en gezinsgerichte therapie
▪Bevorderen regelmatig dagritme (ivm risico’s van circadiaanse verstoring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

oplossingsgerichte therapie

A

Uitgangspunten:
Het is niet altijd nodig om inzicht te hebben in het ontstaan van problemen om ze te kunnen oplossen.
Als de therapeut maar aansluit bij de manier van samenwerken van de patiënt is er altijd sprake van samenwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

3 typen relaties tussen therapeut en patient

A
  1. “De bezoeker”; door een ander verwezen naar de therapeut (ervaart zelf nog geen probleem)
  2. “De klager”; ervaart een probleem maar externaliseert de oorzaak van het probleem
  3. “De klant”; ervaart een probleem en ziet zichzelf als onderdeel van het probleem
    De therapeut dient technieken in te zetten om het type relatie “klant” te verkrijgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

protocol tussen client en therapeut

A

• Kennismaking (vragen om te ontdekken wie de cliënt is)
• Probleeminbreng (Wat brengt u hier? Na een verhaal wordt de vraag gesteld ; Hoe is dit een probleem? Uitzonderingen op het probleem? Wat heeft u al geprobeerd en wat heeft daarvan u geholpen?
• Doelformulering (stellen van de wondervraag)
• Uitzonderingen (Wat zijn momenten waarop het al een klein beetje lijkt op de
gewenste toekomst?)
• Schaalmeting (Hoe is je huidige functioneren?)
• Samenvatten door therapeut over de krachten en oplossingen.
• Therapeut geeft een gedragssuggestie of observatiesuggestie.
• Vervolggesprek: Wat is er beter gegaan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

EMDR

A

zou worden opgewekt door een ontspanningsreactie uitgelokt door oogbewegingen. Die zouden lijken op oogbewegingen tijdens de REM-slaap.Er treden meer aspecten op waaronder cognitieve fenomenen zoals spontane veranderingen in betekenisverlening van de traumatische gebeurtenis. De R van Reprocessing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

stappen emdr

A
    1. Introductie
    1. ‘Scherpstellen’ (Assessment)
    1. Desensitisatie
    1. Installatie van de PC (Positieve Cognitie)
    1. Body scan
    1. Flashforward
    1. Future template
    1. Positief afsluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

stap 2 scherpstellen(assessment) -. 4 domeinen bij het in emdr

A
  • Controle
  • Veiligheid
  • Zelfwaardering
  • Verantwoordelijkheid/ schuld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

adaptive information processing model voor EMDR

A

Shapiro’s verklaringsmodel , ptss is als een ontwrichte ervaring die ten tijde van de gebeurtenis worden opgeslagen (fear memory networks). deze networks kunnen in het heden gemakkelijk worden geactiveerd door een variëteit aan stimuli. Dit kan zich uiten in flashbacks, nachtmerries maar ook in emotionele reacties en gedrag.. EMDR zou het natuurlijke verwerkingssysteem activeren en stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

interhemisferische communicatie

A

Bilaterale oogbewegingen leiden tot een toename van interhemisferische informatie overdracht
▪ > Positief effect op het ophalen van episodische geheugenrepresentaties. beide horizontale & verticale oogbewegingen voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

werkgeheugen taxatie theorie EMDR

A

door herinneringen in het werkgeheugen te brengen worden ze labiel en maken ze ruimte voor positieve cognitieve veranderingen die opgeslagen worden in het lange termijn geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

hoe heelt mindfulness ; zelfregulatie

A
  1. Lichaamsbewustzijn
    (betere zelfzorg, ook herkenning van emoties)
  2. Regulering van de aandacht (verbetering executieve functies/mentaal)
  3. Emotieregulatie
    (uitdoving en non-reactiviteit, metacognitief gewaar zijn gedachtenregulatie)
  4. Ander perspectief op het Zelf (non-identificatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

strategisch onderhoudsgedrag bij depressie waardoor depressie in stand blijft

A
  1. Vermijden door gedrag:
    je terugtrekken, affectisolatie, jezelf afleiden, onderdrukken.
  2. Vermijden door denken:
    elaboration;
    rumineren, oplossingen bedenken, negatieve gedachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

verschil CGT en midnfulness

A

CGT: • Verandert inhoud van de cognities en overtuigingen
• rationeel
midnfulness: • Verandert de relatie tot de cognities en overtuigingen
• experientieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

mbct en actuele depressie

A
• Depressieve klachten nemen af na MBCT
• Vooral door:
- afname rumineren en piekeren,
- toename innerlijke houding van ‘acceptatie en zelfcompassie
- meta-awareness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

hoe de hersenen veranderen door mbct

A
  • amygdala wordt rustiger (limbisch systeem, gevarendetector, actief bij : angst, depressie, PTSS)
  • anterior cingulate cortex reguleert gedachten emoties en gedrag, inhibieert amygdala
  • insula cortex: verbinding geest-lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

insula

A

centrale rol bij de beleving van representaties van het lichaamsschema, en de hiermee verbonden subjectieve belevingen.// neemt in omvang toe bij mediteren// activiteit neemt toe waardoor terugval depressie minder wordt —-»> maar wel nog veel onduidelijk over!!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

up down regulatie

A

Met up- en downregulatie wordt in de biologie doorgaans gedoeld op de regulatie van de activiteit van bepaalde op cellen gelegen receptoren door hormonen. Met downregulatie bedoelt men vermindering van de activiteit, gevoeligheid of het aantal van deze receptoren, met upregulatie de vergroting hiervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

cafeïne is een substraat voor

A

leverenzym CYP1A2 (als je rookt, broccoli eet, kool en gegrild vlees eet wordt dit leverenzym geïnduceerd en verkort je daarmee de halfwaardetijd van cafeïne) (als je de pil neemt grapefruitsap drinkt enz inhibttert dit de werking van leverenzymen en kan daarmee de piekplasma waarde verhogen en de halfwaardetijd van cafeïne aanzienlijk verlengen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

substraat

A

Een substraat is in de biochemie een stof die via een chemische reactie wordt omgezet met behulp van een enzym als katalysator. Het enzym gaat daarbij tijdelijk een verbinding aan met het substraat. Nadat het substraat is afgebroken komt het enzym weer vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

enzym

A

after a substrate binds to an enzyme, it is turned into a product which is then released from the enzyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

maximale plasmaconcentratie

A

maximum bereikte concentratie in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

(Tmax)

A

tijd van max waarde van de plasmaconcentratie ; belangrijk voor werkingssnelheid en verslaving (bijv cocaïne en ritalin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

halfwaardetijd

A

tijd tot de helft van de stof is uitgescheiden. T1/2 o.a. belangrijk voor werkingsduur en ontwenning (bijv methadon, prozac)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

leverenzymen

A

cytochroom P450, belangrijk voor afbraak van stoffen, interacties tussen stoffen en individuele verschillen in snelheid van braak (bijv fluvoxamine, cafeïne, roken, koorts, ras, geslacht)

84
Q

induceren enzym

A

meer enzym actie -: verkorten halfwaartetijd

85
Q

inhiberen enzym

A

minder enzym activiteit -> verlengen halfwaardetijd, verhoging piekplasma

86
Q

monoamine hypothese

A

depressie = te weinig monoamines (dopamine, serotonine, noradrenaline), behandeling : toevoegen monoamines

87
Q

monoamine receptor hyptohese

A

depressie = abnormaliteit in e receptoren voor monoamine transmissie, tekort aan monoamines leidt tot upregulatie receptoren

88
Q

antidepressiva

A

SSRI, TCA, MAO-i

89
Q

SSRI

A

selective serotonin reuptake inhibitors// kunnen worden gebruikt bij Depressieve stoornis (uni- en bipolair) Angststoornissen
PTSS
Obsessief compulsieve stoornis
(Pijn) (Slaapproblemen)

90
Q

TCA

A

ricyclic antidepressants (blokkeert heropname van serotonine en norepinephrine; veel bijwerkingen door o.a. cholinerge werking)

91
Q

MAO-I

A

monoamine oxidase inhibitors (remt het enzym dat monoaminen afbreekt)pas op in combi met eten kaas met tyraminehoge bloeddruk

92
Q

werking SSRI

A
  1. SSRI blokkeert SERT(5HT heropnametransporter)
  2. Verhoging 5HT bij somatodendritische 5HT1A autoreceptoren en
    daardoor inhibitie 5HT afgifte (bijwerkingen)
  3. Downregulatie somatodendritische autoreceptoren
  4. Minder inhibitie 5HT afgiftemeer neuronal flowverhoging axonale 5HT afgifte (3 en 4 na paar weken, begin therapeutische werking)
  5. Downregulatie postsynaptische 5HT receptoren ( afname bijwerkingen)
93
Q

MAOi’s interacties

A
Verhoging bloeddruk via NE verhoging
⬜Middelen tegen verkoudheid & anesthetica ⬜Tricyclische antidepressiva
⬜Kaas met tyramine
Serotonine syndroom via 5HT verhoging
⬜SSRI’s
⬜St Janskruid
⬜Tryptofaan verhogende middelen
94
Q

heel veel serotonine -> serotonine syndroom

A
⬜ Clonus
⬜ Agitatie
⬜ Zweten
⬜ Tremor
⬜ Hyperreflexie ⬜ Hypertonie ⬜ Hyperpyrexie

DUS MAOI NIET COMBINEREN MET SSRI

95
Q

angstbehandeling farmacotherapie

A
  1. SSRI/SNRI (bij GAS, paniekstoornis, sociale angststoornis, PTSS): sertraline, paroxetine, citalopram
  2. TCA (niet bij sociale fobie): clomipramine, imipramine
  3. benzodiazepinen (ondersteunt bij start behandeling, 2 tot 4 wens: diazepam, oxazepam)
  4. Alfa2delta ligands (bij sociale angst en paniek): gabapentin, pregabaline
  5. Beta blokker/adrenerge beta receptor antagonist (bij podium/examenvrees): propranolol
  6. Buspirone (partiele 5HT1A receptor agonist)
96
Q

benzodiazepines farmacokinetische aspecten

A

• Plasmaspiegels na orale toediening meestal binnen 1 uur maximaal.
• De kortwerkende benzo’s, zoals Midazolam, worden snel gemetaboliseerd (in de
lever, halfwaardetijd, t 1⁄2 = 2-6 uur).
• Veel benzo’s worden enzymatisch omgezet in actieve metabolieten (zoals Diazepam in Nordazepam; t 1/2 = 24-100 uur) en hebben daardoor een langdurige werking.

97
Q

benzodiazepines ongewenste effecten

A

a. Toxische effecten
b. Bijwerkingen
c. Tolerantie en afhankelijkheid

98
Q

benzodiazepines acute toxiciteit

A
  • Veel minder gevaarlijk dan anxiolytica zoals barbituraten (tenzij in supramaximale doses: gebruikt bij zelfmoordpogingen)
  • Langdurige slaap (geen ernstige respiratoire en cardiovasculaire depressie)
  • Levensbedreigende respiratoire depressie met alcohol (toediening competitieve antagonist flumazenil)
99
Q

benzodiazepines bijwerkingen

A

Door verhoogde GABA neurotransmissie:
• Sedatie: dufheid, vermoeidheid, moeite met complexe taken (beïnvloeding rijvaardigheid)
• Spierrelaxatie (ataxie): vallen, heupfracturen
• Afvlakking psychisch functioneren

100
Q

benzodiazepines tolerantie en afhankelijkheid

A

tolerantie reeds na enkele weken BZ therapie, verminderde gevoeligheid van GABA-A receptoren van GABA. afhankelijkheid: niet te verwarren met verslaving, onthoudingsverschijnselen treden op door lange T1/s, s

101
Q

ADHD werking hersenen

A
  • Inefficiënte ‘tuning’ dopamine en noradrenaline in de hersenen, waardoor:
  • meer ruis (alle prikkels komen even hard binnen)
  • minder focus
102
Q

methylfenidaat

A

Stimulerende werking op het centrale zenuwstelsel. Lijkt in farmacologische eigenschappen op de amfetaminen. Het preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.

103
Q

bijwerkingen methylfenidaat

A

1: slapeloosheid, nervositeit, hoofdpijn
2: BP&HR ↑, eetlust ↓ (→ gewicht ↓, groei ↓),
angst, agitatie, depressie, maag-darmklachten 3: tics ↑, verwardheid, psychose, zelfmoordgedrag

104
Q

bijwerkingen atomoxetine medicijn bij adhd

A

braken, misselijkheid, droge mond, geïrriteerdheid, vermoeidheid, verminderde eetlust, slaperigheid en overmatig zweten

105
Q

EEG delta wave

A

1-4 hz, wordt in verband gebracht met geheugen en hersenbeschadigign

106
Q

eeg theta wave

A

4-8 hz, overmaat in frontale theta is een betrouwbaren eeg biomarker voor adhd (high theta -> hypo arousal (ADHD)

107
Q

eeg alpha wave

A

8-12 hz, een verlaagde alpha amplitude gaat vaak samen met angst-en slaapstoornissen (low alpha Peak frequency ->adhd, cognitive decline)

108
Q

eeg beta wave

A

15-30hz, verhoogde beta is een betrouwbare maat van opwindingsniveau (arousal), high arousal =: anxiety, insomnia, adhd

109
Q

sensorimotor rhythm SMR

A

12-15hz op de motor cortex, wordt geassocieerd met motor inhibitie, het versterken van SMR bij katten met epilepsie leidde tot een vermindering van insulten

110
Q

neurofeedback

A

Middels neurofeedback wordt een onevenwichtige balans in de hersengolven via gerichte training opgeheven. Neurofeedback kan gezien worden als fysiotherapie voor het brein. De hersengolven worden binnen de gewenste waardes getraind, middels operante conditionering (straffen en belonen).

111
Q

Paroxysmal EEG

A

bilateral paroxysmal discharges of Spike and Slow Wave (S-SW) which occur synchronously and symmetrically with the same shape and amplitude on homologous areas of the two hemispheres. Their amplitude has a maximum on frontal central areas.

112
Q

repetitive Transcranial Magnetic Stimulation (rTMS)

A

for depression :
Left DLPFC: 10 Hz, 120% MT, 20 minutes, 20 sessions
Right DLPFC: 1 Hz, 120% MT, 20 minutes, 20 sessions
theorie: activeren van neuronen dmv elektrische/magnetische stroomstoten
alt. theorie: het patroon van de vurende neuronen verstoren waardoor het naar een nieuw normaal getrokken wordt.

113
Q

using rTMS for different disorders:

A

Obsessive Compulsive Disorder Schizophrenia – Auditory hallucinations Schizophrenia – Negative symptoms Epilepsy
Neurpathic pain Parkinson’s Tourette’s Stroke
Epilepsy Alzheimer’s Tinnitus Anxiety Addiction

114
Q

rTMS for depressie voorwaarden behandeling

A

Ten minste twee evidence-based based behandelingen gefaald in de huidige episode (gesprekstherapie en/of medicatie), altijd in combi met gesprekstherapie

115
Q

neuromodulatie

A

is het beïnvloeden van hersenactiviteit om zo cognitieve, emotionele of gedragsverandering teweeg te brengen

116
Q

vershillende methoden hersenstimulatie

A

invasief (Deep Brain Stimulation (DBS) Electroconvulsie Therapie (ECT), niet-invasief (Transcraniele Magnetische stimulatie (TMS) Gelijkstroomstimulatie (DCS) Neurofeedback

117
Q

indicatie Electroconvulsie Therapie (ECT)

A

depressie, bipolaire stoornis, schizofrenie, catatonie, ziekte van parkinson

118
Q

tegenwoordig Electroconvulsie Therapie (ECT)

A

procedure onder narcose waarbij elektrische stimulatie een korte insult wordt opgewekt,

119
Q

Electroconvulsie Therapie (ECT) procedure

A
  • Bilateraal of Rechts unilaterale electrode plaatsing - Ultrabrief pulse of brief pulse stimulatie
  • Twee sessies per week (gemiddeld 6-12 sessies)
  • Indien nodig: onderhouds ECT
  • Gebruik van anesthesie en spierverslappers
120
Q

cognitieve bijwerkingen ECT

A

postnatale verwarringen en desoriëntatie, anterograde amnesie, retrograde amnesie

121
Q

behandeling van cog bijwerkingen ECT stappenplan

A
  1. Monitoren van cognitief functioneren voor, na ECT en follow-up na drie maanden
  2. Gestructureerde klachten-anamnese voor retrograde amnesie (episodisch, semantisch en
    impliciet geheugen navragen!)
  3. impact analyse (impact bij jongeren groter dan bij ouderen)
  4. psycho-educatie
  5. additionele individuele trajecten
122
Q

endofenotypen

A

Endofenotypen zijn biologische of neuropsychologische markers die (a) in de bevolking met de ziekte verband houden; (b) zelf erfelijk zijn; (c) ook aantoonbaar zijn als de ziekte niet manifest is; (d) binnen families cosegregeren met de ziekte; en (e) vaker voorkomen bij verwanten van patiënten dan in de algemene bevolking

123
Q

behandel opties ADHD

A
Medicatie
• Oa Methylphenidaat, atomoxetine
• Gedragstherapie/ Psychoeducatie
• (Kindergroep, Oudertraining. leerkrachttraining)
• Cognitieve training
• Neurofeedback
• Mindfulness/yoga
• Dieten/supplementen
124
Q

richtlijnen adhd behandeling

A
  • Begin met psychoeductie
  • Bij lichte/ matige ADHD oudertraining
  • Bij matige/ernstige ADHD eventueel meds
  • Onvoldoende response?àoverweeg medicatie
125
Q

antecedente technieken

A

gewenst gedrag uitlokken

126
Q

consequente technieken

A

gewenst gedrag bekrachtigen

127
Q

antecedenten technieken trainign

A
  1. Duidelijke regels opstellen
  2. Effectief instructies geven
  3. Lastige situaties vooraf bespreken
  4. Structuur bieden in tijd en ruimte
128
Q

consequente technieken training

A
  1. Belonen
  2. Negeren
  3. Straffen
129
Q

kenmerken van cognitieve training adhd

A
  • Verschillende werkgeheugen taken
  • Moeilijkheid adaptief
  • Oefenen
  • Frequent oefenen (5 keer per week 30 minuten)
  • Feedback (doe ik de oefening goed?)
  • Een type bekrachtiging (bv punten of extra spelletjes)
130
Q

cognitieve trainign

A

bedoeld voor mensen met geheugen en aandachtsproblemen. deze problemen worden in de meeste gevallen veroorzaak door hersenletsel

131
Q

computer-assisted cognitive remediation CACR

A

a rehabilitation treatment utilizing computer- based cognitive exercises, individual instruction, group techniques, or combinations of these to enhance impaired cognitive functions and improve functioning

132
Q

cognitive problems schizophrenia/psychotic disorders

A

Problemen met attention, processing speed, memory, executive function, language, and social cognitive function

133
Q

cognitive problems depressie

A

Problemen in attention, learning and memory, processing

speed, and executive function

134
Q

cognitive problems anorexia eating disorders

A

setshifting en processing bias geassocieerd met problemen

135
Q

cognitive remediation had alleen near and far transfer in what disorder?

A

schizofrenia

136
Q

waarom vindt er geen far transfer plaats bij executieve functies training bij brain training games

A
  • zijn executieve functies niet nodig voord dagelijkse functies?
  • Zijn het de verkeerde EF die getrained worden?
  • Misschien is training niet transferable -> nieuwe trials transfertrials toevoegen?
137
Q

cgt

A

als doel problematisch gedrag en disfunctionele gedachten die tot psychische klachten of problematisch (emotioneel) functioneren leiden te veranderen

138
Q

CGT proces in niveaus

A

therapeutisch aangrijpingspunt, therapeutische context, therapeutisch systeem

139
Q

emotional processing theory

A

emoties zoals angst netwerken zijn van stimuli, response en betekenissen. door exposure zou er desintegratie van een angstnetwerk optreden, het angstnetwerk wordt vervangen door nieuwe realistischere associaties

140
Q

theorie van mbct

A

mensen hebben een cognitieve kwetsbaarheid ontwikkeld voor een sombere bui warbij ze gemakkelijk in oude negatieve denkpatronen terechtkomen die de somberheid weer doen toenemen

141
Q

driehoek van gewaarzijn

A

bestaat uit lichaamssensaties, de gevoelens en gedachten

142
Q

decentreren

A

afstand nemen van de gewaarwordingen, gedachten en gevoelens waardoor je ze kunt zien terwijl je ze ervaart

143
Q

zijn-modus en doe-modus

A

zijn-modus: bewust bezig met de ervaring in het hier en nu zonder streven. doe-modus: zet je de huidige toestand af tegen een gewenste toestand en streef je ernaar die te bereikenm

144
Q

mildheid

A

gedurende de gehele training mbct wordt een milde en vriendelijke houding in de deelnemers gecultiveerd

145
Q

automatische piloot

A

tegenovergestelde van bewust aanwezig zijn

146
Q

bewust beantwoorden

A

doen we als we bij een stressvolle gebeurtenis eerst onze innerlijke automatische reactie opmerken waarna er een keuze ontstaat

147
Q

acceptance and commitment therapy

A

toepassen van gedragsprincipes in de praktijk// staat voor een therapie waarin gedragsverandering centraal staat, niet via het veranderen van cognities, maar door het creëren van een nieuwe leergeschiedenis ofwel het veranderen van contingenties

148
Q

cognitieve fusie

A

het gedrag wordt steeds meer gereguleerd door een ingewikkeld netwerk van talige relaties dat in ons hoofd bestaat, in plaats van door directe ervaringen

149
Q

experientiele vermijding

A

bepaalde interne ervaringen zoals lichamelijke sensaties emoties gedachten of herinneringen vermeden worden

150
Q

relational frame theory

A

psychologische theorie die verklaart hoe menselijke vermogens tot het leggen van relaties tussen allerlei zaken leiden tot cognities, taal en gedrag.

151
Q

effect op neuroplasticiteit

A

ze brengen cellulaire mechanismen teweeg die gevoeligheid van het gestimuleerd hersengebied veranderen

152
Q

lagefrequentie tms

A

maakt een hersengebied minder gevoelig (long-term depressie)

153
Q

hogefrequentie tms

A

maakt een gebied juist gevoeliger (long-term potentiation)

154
Q

stimulus controle

A

(bij slaapstoornis) een neutrale stimulus bijv bed wordt door een negatieve prikkel (wakker liggen) een voorspeller van een negatieve situatie. deze conditionering dient doorbroken te worden zodat ee stimulus bed zijn neutrale betekenis terug krijgt

155
Q

proximal assessment

A

use of a score from the rater (often unblinded) closest tot the therapeutic setting. these ratings typically constituted a trial’s own primary outcome measure and were therefore the assessment most available for analysis.

156
Q

probably blinded assessment

A

either ratings clearly made under blind conditions or ratings made by an adult unlikely to be aware of treatment allocation.

157
Q

hoe werkt ect?

A

anatomo-ictale hypothese stelt dat ECT verstoorde her- sencircuits in het limbische systeem herstelt via het stimu- leren van groeifactoren (zoals brain-derived neurotrophic factor (bdnf)), en nieuwvorming van glia en neuronen

158
Q

behandeling van cognitieve bijwerkingen door ECT- een individuele benadering

A
  1. monitoren van cognitief functioneren voor, na en follow up na 3 maanden
  2. gestructureerde klachten anamnese voor retrograde amnesie (episodisch, semantisch en impliciet geheugen navragen)
  3. ‘impact-analyse’ grote individuele verschillen en verschil in leeftijd
  4. psychoeducatie (ect effecten pre en post ECT, betekenis NPO uitslag)
  5. additionele individuele trajecten (rouw, ACT, inzetten behoud leerbaarheid)
159
Q

validity of cognition

A

wat zou je willen geloven over jezelf?

160
Q

4 domeinen scherpstellen (assessment) emdr

A

controle, veiligheid, zelfwaardering, verantwoordelijkheid/schuld

161
Q

gevolgen van meditatie op de hersenen

A
  • amygdala wordt rustiger (limbisch systeem) gevarendetector, actiever bij angst depressie ptss
  • anterior cingulate cortex reguleert gedachten, emoties en gedrag, inhibeert amygdala
  • insula cortex verbinding lichaam-geest
162
Q

voorkeuren van patient wat er behandelt dient te worden bij een stoornis

A
  1. persoonlijke diagnose naast classificatie
  2. probleem-geoirenteerde & oplossingsgerichte naast symptoomgericht behandeling
  3. symptomatisch, functioneel, maatschappelijk en persoonlijk herstel
  4. ondersteuning van naastbetrokkenen
163
Q

nadelen psycho-educatie

A
  • elke keer afwegen wat de voor- en nadelen zijn bij elke patient apart. zaken zoals leeftijd en ontwikkelingsniveau, ernst problemen en behoeftes die meegewogen moeten worden
  • bij milde problemen voorkeur om eerst omgeving te optimaliseren en af te wachten wat het effect is zodat het geen stigmatiseren krijgt
  • bij mensen die aangeven zelf geen info te willen kan opdringen van psychoeducatie schadelijke bijeffecten hebben
  • volledig willen zijn; alle mogelijke gevolgen noemen
164
Q

evalueren van automatische gedachten

A
  • bewijs dat de gedachte waar/niet waar is
  • alterniatieve verklaringen/ ander gezichtspunt?
  • wat is het beste/slechtste/meest waarschijnlijke resultaat?
  • wat is de impact om deze gedachte te hebben & wat is de impact om mijn denken te veranderingen?
  • als iemand dezelfde gedachte met mij zou delen at zou ik haar dan vertellen?
  • hoe zou ik me nu “moeten” gedragen?
165
Q

identificeren van overtuigingen en assumpties

A
"als... dan..."
"als deze gedachte waar is, wat is er dan zo slecht aan?"
"wat is het slechtste deel hiervan?"
"wat betekent het voor jou?"
"wat zegt dat over jou?"
166
Q

meerdimensionaal evalueren

A

toegepast bij cliënten met ongenuanceerde, dimensionale kernovertuigingen

167
Q

contraindicaties OGT

A

afasie/communicatieproblemen, ernstige depressie of psychose, ernstige aandacht-en concentratiestoornissen, OGT al gedaan zonder effect, probleemgerichte aanpak past beter bij de patient, patient lukt niet om een doel te formuleren, rouwproblematiek, therapeut moet niet zelf probleemgericht blijven denken

168
Q

sgg model

A

(antecedente technieken) situatie- gedrag - gevolg (consequente technieken)

169
Q

habit reversal tics

A

omkeren van een gewoonte. 2 fasen: bewustwording tic en aanleren van tegengestelde beweging.

170
Q

interpersoonlijke psychotherapie

A

symptoomgericht en legt sterk de nadruk op de relatie tussen de depressieve klachten en stressvolle sociale en interpersoonlijke relaties

171
Q

psychodynamische psychotherapie

A

worden de depressieve klachten gezien als het resultaat van innerlijk deels onbewuste conflicten waarin iemand is vastgelopen. wordt ook gekeken naar de relatie tussen patient en therapeut (overdrachtsrelatie)

172
Q

applied tension bij fobie

A

door de spieren sterk aan te spannen zorgt het voor verhoging van bloeddruk, wat tegenwicht biedt tegen de bloeddruk daling die kenmerkend is wanneer iemand flauwvalt bij het zien van bloed bijv

173
Q

beta blokkers

A

remmen het effect van adrenaline

174
Q

behandeling delirium

A
  • onderzoek naar en behandeling van onderliggende oorzaak
  • adequate zorg en psychosociale begeleiding van de patient en diens naasten
  • veilige medicamenteuze behandeling van de aanwezige symptomen zoals hallucinaties, angst en motorische onrust
  • preventie van complicaties of eifenomenen zoals obstipatie, blaasretentie, ondervoeding, vallen.
175
Q

reality orientation training bij dementie

A

wordt gepoogd de intacte cognitieve functies te stimuleren om aldus desoriëntatie en verwarring tegen te gaan.

176
Q

reminiscentietherapie bij dementie

A

systematische herinneringen opgehaald.

177
Q

validatie therapie bij dementie

A

op begrijpende en invoelende wijze de belevingswereld van e patient te verkennen en te bereiken dat de patient zich zekerder en meer geaccepteerd voelt.

178
Q

casus kees gaat revalideren in een revalidatiecentrum en krijgt cgt. hij blijkt een verminderd zelfbeeld te hebben en voelt zich minderwaardig. leg het uitgebreide CGT model uit. benoem hierbij de 6 onderdelen en geef bij elk onderdeel een voorbeeld die voor Kees van toepassing kan zijn (3pt)

A
  1. overtuigingen: ik ben niks waard
  2. assumpties :ik ben het niet waard om beter te worden
  3. coping strategieën: vermijding (de situaties uit de weg gaan)
  4. situatie : afspraak moeten maken voor therapie/revalidatie
  5. automatische gedachten :ik ga toch niet beter worden revalideren heeft geen zin
  6. reactie emotioneel:somber verdrietig
    reactie gedrag: terugtrekken, niks ondernemen
179
Q

g schema

A

gebeurtenis, gedachte, gevoel, gedrag, gevolg

180
Q

in het artikel van sonuga-barke (2013) wordt gekeken naar het effect van non-farmacologische interventie voor ADHD in een meta-analyse. de auteurs geven aan onderscheidt te maken tussen most proximal assessment en probably blinded assessment. leg uit wat deze twee beoordelingen wordt bedoeld en waarom de auteurs deze twee beoordelingsvormen gebruikten (2pt)

A

most proximal assessment : gerapporteerd door personen die afweten van wat er onderzocht wordt (ouders, leraren) en probably blinded assessment : de resultaten waren verkregen onder blinded condities (placebo controlled trial) dus zij wisten niet van het onderzoek af. De tweede was belangrijk omdat wanneer in de proximal assessment er ouders mee doen aan het onderzoek voor hun kind zij invloed kunnen uitoefenen op de resultaten an de studie omdat zij al extra gemotiveerd waren. Daarbij kunnen de ouders ook de effecten van de therapie overschatten in de proximal assessment.

181
Q

de behandeling van cognitieve bijwerkingen van ECT staat nog in de kinderschoenen. Er is inmiddels voor de praktijk wel een ‘stappenplan’ ontwikkeld. uit welke 5 stappen bestaat dit plan? (3pt)

A
  1. voor, na en Follow up van 3 maanden voor cognitieve achteruitgang
  2. klachtenanamnese naar retrograde amnesie
  3. impact-analyse
  4. psycho-educatie
  5. additionele individuele trajecten
182
Q

wat is momenteel de meest gangbare theorie over de werkzaamheid van rTMS(2pt). Bonus: wat valt er af te dingen op deze theorie en wat is een mogelijke alternatieve theorie? (1pt)

A

theorie: rTMS geeft magnetische stroom pulsen met verschillende sterkte op 1 vd hersenhelften (1hz-> minder activiteit, 10hz-> meer activiteit) zodat er meer of minder neuronen gaan vuren op de locatie van de rTMS. De alternatieve theorie: de magnetische stroom pulsen verstoren het patroon van de vurende neuronen zodat zij op een balans komen van vuren wat depressieve symptomen weg haalt.

183
Q

noem 3 relevante verschillen tussen imaginaire exposure vanuit de CGT en EMDR (3 pt)

A
  1. bij CGT wordt er niet gebruik gemaakt van het werkgeheugen taxatie theorie aspect (gebruiken van piepjes, vingers etc)
  2. bij imaginaire exposure van CGT ligt de nadruk op de denkfouten die opgespoord worden om zo de interpretatie van de gebeurtenissen te veranderen. bij EMDR ligt de focus meer op het gevoel en waar op het lichaam nog steeds een sensatie te voelen is.
  3. Bij exposure worden veel verschillende contexten gebruikt. Dit is bij EMDR enkele herinneringen of dingen die als trauma worden gezien.
184
Q
  1. scherpstellen (assessment) EMDR & validity of cognition
A

het imaginaire van een plaatje wat traumatisch was. Wat maakt dat dit plaatje nu nog zo naar is om naar te kijken?// wat zou ej willen geloven over jezelf?Hoeveel spanning voel je dan nu op dit moment?

185
Q

3 desensitisatie EMDR

A

neem het beeld in gedachten en hier worden de oogbewegingen gedaan

186
Q
  1. installatie van de positieve cognitie
A

neem het oorspronkelijke beeld in gedachte en zeg tegen jezelf ….(positive cognition) hoe ongeloofwaardig 1 tot 10 voelt deze uitspraak aan? > oogbewegingen

187
Q
  1. body scan EMDR
A

neem het beeld voor je, noemt de positive cognition en loop je lichaam door > oogbewegingen

188
Q
  1. flashforward EMDR
A

(schrikbeeld indien deze aanwezig is). we zoeken naar dit beeld dat je nu verhindert om te doen wat je wilt. wat denk je dat er mis gaat? welke ramp zal zich voor gaan doen? > oogbewegingen

189
Q
  1. future template (indien nodig) EMDR
A

vaak toegepast bij anticipatieangst. een situatie in de toekomst beschrijven waarin het gewenste gedrag wordt uitgevoerd en zeg tegen jezelf ik kan het aan , plaatje ervan maken > oogbewegingen

190
Q
  1. positief afsluiten EMDR
A

wat is het meest positieve wat je hebt geleerd over jezelf in dit afgelopen uur. ga eens zitten zoals iemand die … zelfverzekerd.. is

191
Q

Waar dien je rekening meet e houden bij exposure behandeling vanuit de nieuwste inzichten over de exposure (rijkeboer)? Noem 3 belangrijke inzichten (3pt)

A
  1. patient moet de mogelijkheid (agency) krijgen om te stoppen op het moment dat de exposure ondraaglijk wordt
  2. kortere exposure sessies
  3. het gebruik van veiligheidsgedrag kan hulpvol zijn omdat het ook de therapietrouw verbeterd
  4. meer variatie en contexten in de exposure situaties
  5. de angst hoeft niet compleet gereduceerd te worden naar 0 op het moment van exposure.
192
Q

Stelling psycholoog: Nare gebeurtenissen uit het leven van mijn client moeten minder beladen worden gemaakt met EMDR waarom wel? Waarom niet?(2pt)

A

wel: EMDR is een geschikte therapie die gebruik maakt van de werkgeheugen taxatie theorie die stelt dat nare herinneringen labiel worden wanneer zij in het werkgeheugen komen en daardoor overschreven kunnen worden door positievere opvattingen waardoor de nare herinneringen een andere betekenis krijgen.
niet: EMDR moet niet zomaar toegepast worden. Er moet een duidelijke rol zijn van de patient met de nare gebeurtenis. Daarnaast moet het traumatische herinneringen zijn en niet zomaar elke nare gebeurtenis waar de patient niet zo veel nare gevoelens bij heeft.

193
Q

Casus: Pieter is bankier, 44 jr, getrouwd. hij vertelt in een intake gesprek met zijn psycholoog dat zijn voornaamste klacht het houden van presentaties voor zijn collega’s is. hij vermijdt presenteren zoveel mogelijk uit angst het niet goed te doen. de psycholoog geeft aan direct met hem aan de slag te willen gaan met exposure in vivo. Pieter krijgt na de intake als huiswerk alle presentaties die op zijn werk moet doen niet te vermijden. wat zijn jouw kritische kanttekeningen over d interventie van de psycholoog? Benoem minimaal 3 belangrijke aspecten die je mist in de behandelopzet van de psycholoog met een korte onderbouwing. (3pt)

A
  1. belangrijk om spanningsniveau vast te stellen
  2. belangrijk om eventuele denkfouten te bespreken en deze assumpties eventueel tegen te gaan
  3. de psycholoog dient mee te gaan in eerste instantie om hem door de moeilijke situatie heen te helpen
  4. het gedrag vast te stellen wat deze incorrecte cognitie onwaarschijnlijk maakt
  5. een voorspelling maken over wat er kan gebeuren
194
Q

5 kernelementen CGT bij jeugdigen

A
  1. cognitieve herstructurering
  2. vaardigheidstraining en ontspanning
  3. plannen voor het voorkomen van terugval
  4. model-leren
  5. beloningsschema’s
195
Q

casus Kees, 48 jr. getrouwd, motor ongeluk en daardoor frontaal hersenletsel opgelopen. hij krijgt in het ziekenhuis bij naderend ontslag psycho-educatie van een neuropsycholoog over de gevolgen van hersenletsel. noem 3 belangrijke zaken waar je als neuropsycholoog rekening mee dient te houden in dit psycho-educatiegesprek met kees (3pt)

A
  1. gevolgen van hersenletsel zijn moeilijk invoelbaar voor de buitenwereld en er bestaat daardoor een grote kans op misverstanden en overschatting.
  2. enkel medische informatie dient gegeven te worden, alle info over eventuele lange-termijngevolgen dienen achterwegen gelaten te worden.
  3. Kees kan veel dingen van het gesprek vergeten door anterograde amnesie
  4. Kees kan een verminderd ziektebeeld hebben en denken dat er nog niet zo veel aan de hand is.
  5. Kees kan kampen met aandacht / concentratie problemen en dus de psychoeducatie niet goed opnemen
196
Q

Waarin onderscheidt de op Mindfulness gebaseerde benadering zich van de reguliere psychotherapiën? (2pt)

A

Mindfulness is een derde generatie therapie gericht op het bewust zijn van het hier en nu, dat gedachten er mogen zijn en niet als verkeerd of goed worden gezien maar als gewoon ‘gedachten’ en niets meer of minder, met ook een focus op het gevoel. Bewustt zijn van het piekeren en het antici[eren op mogelijke gebeurtenissen en dat door mediteren en full body scans te verminderen. Psychotherapie is meer gericht op de inhoud van de problematische gedachten en om denkfouten op te sporten en te veranderen in andere gedachte gangen.

197
Q

welke uitspraak is niet juist? (1pt)

A

er dient allereerst en vooral aandacht te zijn voor de psychosociale consequenties van een delirium voor de patient en diens omgeving.

198
Q

Noem 2 uitgangspunten van oplossingsgerichte therapie (2pt)

A
  1. Oplossingsgerichte therapie focust zich op de oplossing van het probleem en niet waarom dit probleem is ontstaan
  2. de client is de expert in de therapie// als de therapeut maar aansluit bij de manier van samenwerken van de patient is er altijd sprake van samenwerking
199
Q

wat zijn noodzakelijke stappen om te komen tot een zorgrichtlijn? (2pt)

A

evidence based, practice based, en experience based

200
Q

benoem 2 cognitieve technieken en 2 gedragstechnieken vanuit de CGT en leg ze kort uit (2pt)

A

cog technieken: decentralisatie(mensen die denken dat zij altijd in het middelpunt staan van de aandacht proberen te laten bedenken dat andere mensen hun niet bekritiseren op die manier), meerdimensionaal evalueren(het negatieve zelfbeeld veranderen door via dimensies er achter te komen dat zij goede aspecten bezitten die passen bij wat hun beeld is over een ‘perfect’ persoon)
gedragstechnieken: exposure(mensen blootstellen aan situaties die zij beangstigend vinden), gedragsexperiment (hypothese te toetsen over wat diegene denkt dat gaat gebeuren in een situatie)

201
Q

uitgangspunt comet training

A

in het geheugen doorgaans verschillende betekenissen aan een en hetzelfde concept zijn gekoppeld. per moment kan er echter maar 1 tegelijk worden geactiveerd. daardoor ontstaat een soort competitie tussen de verschillende betekenissen om op relevante moment te worden geactiveerd om zo het concept zijn actuele emotionele lading te geven.

202
Q

kinetiek: waarom zouden mensen meer koffie drinken als ze ook roken (hypothetisch) (1pt)

A

koffie is een substraat voor het leverenzym CYP 1A2. Roken induceert dit enzym en verkort zo de halfwaardetijd van cafeïne.

203
Q

werk de volgende casus uit in een functie-analyse (2pt) Liesbeth, studente biologie, heeft een sociale angststoornis. ze mijdt zoveel mogelijk mensen en is daarom veel thuis. dit maakt haar eenzaam n somber met een negatieve invloed op haar studieresultaten.

A

functie analyse helpt ons om te kijken wat de gevolgen zijn van het gedrag (wat levert dit gedrag op).
SD= wil sociale contacten maken
R= vermijdt mensen en is thuis
SRpos= geen angst voelen
SRneg= voelt zich eenzaam en somber met een negatieve invloed op haar studieresultaten

204
Q

in het artikel van spijker (2017) wordt gesproken over het ontwikkelen van kwaliteitsstandaarden. wat is het doel van kwaliteitsstandaarden en waar bestaan ze uit? (2pt)

A

het doel van kwaliteitsstandaarden is een indicatie hebben van waar gezondheidszorg aan moet voldoen, om dit zo ook makkelijk te kunnen controleren onder er kwaliteitsstandaard is om terug op te referent. deze bestaan dus uit richtlijnen ne kwaliteitschicks. ze beschrijven goede zorg vanuit het perspectief van de client

205
Q

welke stelling is juist over antidepressiva SSRI’s?

A

De reductie van de klachten komt hypothetische eerder dan de tolerantie voor bijwerkingen

206
Q

gedragstechnieken

A

hypothese toetsen (gedragsexperiment), exposure, rollenspel, activering, stimulus controle, verbeteren zelfbeeld (Comet training), training probleem oplossen

207
Q

protocol van oplossingsgerichte therapie

A
kennismaking
probleeminbreng
doelformulering
uitzonderingen
schaalmetingen
samenvatting door therapeut over de krachten en oplossingen
therapeut geeft gedragssuggestie of oberservatiesuggestie
vervolggesprek: wat is er beter gegaan?