KE4 Psychiatrie Flashcards

1
Q

Stimulerende neurotransmitters

A

Glutamaat
Acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Remmende neurotransmitters

A

GABA
Serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neurotransmitters met zowel stimulerende als remmende werking

A

Dopamine
Noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie glutamaat

A

Geheugen
Leren
Stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie acetylcholine

A

Controleert spiercontracties
Herinnering
Leren
Parasympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functie GABA

A

Kalmeren CZS
Remt angst
Slaperigheid
Afname concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Functie serotonine

A

Reguleert stemming
Geheugen
Eetlust
Slaap
Seksuele activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functie dopamine

A

Reguleert spiercontracties/beweging
Emoties; plezier
Motivatie
Leren
Verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Functie noradrenaline

A

Concentratie
Geheugen
Fight-or-flight

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vóór inname antidepressiva

A

Zenuwcellen stimuleren het vrijkomen van serotonine uit de zenuwuiteinden van hersencellen. Deze signaalstof stimuleert andere hersencellen. Vervolgens vindt heropname plaats in dezelfde zenuwuiteinde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Na inname antidepressiva

A

Het antidepressivum verlaagt de heropname van serotonine in de zenuwuiteinde, door de heropnameplaats te blokkeren. Hierdoor is meer serotonine beschikbaar voor stimulatie hersencellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke neurotransmitter speelt belangrijkste rol bij stemingsstoornissen?

A

Vooral serotonine en in mindere mate noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke categorie antidepressiva stimuleert serotonerge neurotransmissie

A

SSRI + TCA

SSRI’s remmen heropname serotonine en stimuleren alleen serotonerge neurotransmissie
TCA’s stimuleren zowel noradrenerge als serotonerge neurotransmissie, door de heropname van serotonine en noradrenaline te remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is een TCA hetzelfde als een SNRI?

A

Onjuist

TCA’s hebben naast remmen van de heropname van serotonine en noradrenaline ook vaak een anticholinerge, sympathicolytische en/of anti-histaminerge werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk middel is een TCA?
A. Amitriptyline
B. Citalopram
C. Fluoxetine
D. Paroxetine

A

Amitriptyline

TCA’s eindigen vaak op -triptyline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke groep antidepressiva heeft de voorkeur

A

SSRI’s vanwege gunstiger bijwerkingsprofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voor welke indicatie is een TCA niet geschikt maar SSRI wel?

A

Angststoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Anticholinergisch effect TCA

A

Droge mond
Obstipatie
Urineretentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noradrenerg effect TCA

A

Tachycardie
Tremor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Serotonerg effect TCA

A

Misselijkheid
Braken
Diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Antihistaminerg effect TCA
Histamine-1-receptorblokkade

A

Sedatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Alfa-1-receptorblokkade TCA

A

Orthostatische hypotensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kinidineachtig effect TCA

A

Geleidingsstoornissen
Ritmestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom recent hardinfarct contra-indicatie voor TCA

A

Verhoogd risico ritmestoornissen door sympathische stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke TCA heeft de voorkeur bij ouderen
Nortriptyline
26
Waarom bloeding door trombocytopathie bijwerking van SSRI?
SSRI beïnvloed primaire hemostase, door de rol van serotonine in de plaatjesaggregatie. Serotonine is een factor die vrijkomt uit actieve bloedplaatjes om vasoconstictie te induceren én om meer bloedplaatjes te activeren.
27
Serotoninesyndroom
Door systemische overactieve serotonerge neurotransmissie treden klachten op zoals hyperthermie, diarree, hypotensieve shock
28
Werking TCA
1. Blokkeren heropname van noradrenaline en/of serotonine 2. Daarnaast vaak ook anticholinerge, sympathicolytische en/of antihistaminerge werking
29
Effect TCA
Vergelijkbaar met SSRI en SNRI verhogen de niveaus van serotonine en noradrenaline in de synaps, maar hebben vaak meer bijwerkingen vanwege hun effect op andere neurotransmitters en receptoren (acetylcholine en histamine)
30
Voorbeeld TCA
Amitriptyline Nortriptyline
31
Werking SSRI
Verhogen de hoeveelheid serotonine in de synaps. Door de heropname van serotonine in de presynaptische spleet te blokkeren, waardoor serotonine langer in de synaps aanwezig blijft en meer beschikbaar is voor de post synaptische receptor.
32
Effect SSRI
Verhoogde serotoninesignalering in de hersenen kan stemmingsstoornissen helpen verlichten, gezien serotonine betrokken is bij het reguleren van stemming, slaap en emoties
33
Voorbeeld SSRI
Citalopram Fluoxetine Paroxetine
34
Werking SNRI
Remmen zowel de heropname van serotonine als norepinefrine (= noradrenaline) in de presynaptische neuron. Dit verhoogt de niveaus van beide neurotransmitters in de synaps
35
Effect SNRI
Deze verhoogde concentraties dragen bij aan een verbeterde stemming, verhoogde energie en minder angst. Norepinefrine is ook belangrijk voor aandacht, motivatie en opwinding
36
Voorbeeld SNRI
Venlafaxine
37
Werking MAO-remmer
Remmen het enzym monoamineoxidase, dat normaal gesproken neurotransmitters zoals serotonine, noradrenaline en dopamine afbreekt. Door MAO te blokkeren, blijven deze neurotransmitters langer actief in de synaps
38
Werking typische antipsychotica
Dopamine-2-receptor antagonist Blokkeren dopaminen-2-receptoren in verschillende hersengebieden Verminderen dopaminerge activiteit in in gebieden betrokken bij psychotische symptomen
39
Werking atypische antipsychotica
dopamine-2-receptor antagonist + serotonine-receptor antagonist Blokkeren zowel dopamine en serotonine receptoren
40
Effect typische antipsychotica
1. Effect positieve symptomen schizofrenie; hallucinaties/wanen/verward denken 2. Minder effect op negatieve symptomen; sociale terugtrekking/emotionele afvlakking 3. Extrapiramidale bijwerkingen; tremoren/stijfheid/onwillekeurige bewegingen
41
Effect atypische antipsychotica
1. Effectief bij zowel positieve als negatieve symptomen schizofrenie 2. Minder kans op extrapiramidale bijwerkingen dan typische AP 3. Risico op metabole afwijkingen; gewichtstoename/verhoogde bloedsuiker/cholesterol
42
Voorbeeld typische antipsychotica
Haloperidol Chloorpromazine
43
Voorbeeld atypische antipsychotica
Clozapine Olanzapine Risperidon Quetiapine
44
Waar reageren negatieve symptomen het best op
Atypische antipsychotica; Clozapine
45
Bijwerkingen antipsychotica
Extrapiramidale bijwerkingen; bewegingsstoornissen; parkinsonisme Metabole stoornissen; gewichtstoename/risico op DM Seksuele functiestoornis Cardiale bijwerkingen; QT verlenging
46
Effect blokkade dopamine-2-receptor
Verminderen positieve symptomen schizofrenie
47
Effect blokkade serotonine-receptor
Verbetering negatieve symptomen en vermindering extrapiramidale bijwerkingen
48
Effect blokkade Histamine-receptor
Sedatie/rustgevend
49
Effect blokkade muscarine-receptoren
Verminderd acetylcholine-activiteit
50
Effect blokkade adrenerge-receptoren
Verlaging bloeddruk
51
Behandeling delier bij patient met neurologische of psychiatrische voorgeschiedenis
Rivastigmine of Clozapine
52
Nadeel klassieke/typische antipsychotica
Extrapiramidale bijwerkingen; tardieve dyskinesie
53
Belangrijke bijwerking clozapine
Agranulocytose; na start frequent bloedbeeld bepalen
54
Effect benzodiazepines
GABA-receptor agonist
55
Welke benzodiazepine heeft langste werkingsduur
Diazepam; halfwaardetijd 20-48u
56
Welke benzodiazepine minst geschikt als slaapmiddel
Diazepam; vanwege lange werkingsduur
57
Welke benzodiazepine meest geschikt als slaapmiddel
Temazepam
58
Welke benzodiazepine meest geschikt als anxiolyticum
Oxazepam
59
Benzodiazepine hydrofiel of lipofiel
Lipofiel
60
Maximale toepassing benzodiazepine
8-12 weken
61
Benzodiazepine antagonist
Flumazenil
62
Eerste keus bij afbouwen benzodiazepine
Met langwerkende middel, hiermee minder fluctuatie in plasmaspiegel