KC 8 Flashcards
Rivierlandschappen (Holoceen)
Riviergeul/bedding, oever, kom, crevasse
Meandergordel, stroomgordel, stroomrug
Vlechtend, meanderend en anastomoserend
Kronkelwaard, rivierduin (donk)
Dijken, dijkdoorbraken, overslag en wiel
Laklaag/ vegetatiehorizont
Drie riviertypen:
Vlechtend
Meanderend
Anastomoserend
Meandergordel:
Waar de rivier gestroomd heeft (bedding)
Stroomgordel:
Waar de rivier gestroomd heeft en de oevers (bedding + oevers)
Afzetting van de kom:
Zwak siltige klei en veen
Afzettingen van de oever:
Fijn zand, sterk siltige klei
Afzettingen van de bedding:
(Grof) zand en grind
Afzettingen van een crevasse:
Zand, sterk siltige klei
Restgeul
Verlaten rivierloop
Crevasse
Oeverwal doorbraak
Oorzaken van een crevasse
Soort blokages
Beverdammen
Drijfhout
IJsdammen
Rivierduin (donk) archeologie
“Altijd” archeologie
Bedijking van het rivierengebied vanaf:
11e eeuw
Als je bedijking hebt kan er ook een dijkdoorbraak zijn. Dit noem je een?
Wiel
Laklaag
= Vegeatiehorizont
= Oude bodem
Wijst op begroeiing
Droge periode
Bewoning?
De conservering in het rivierengebied is?
Erg goed er worden bijv. fuiken en ander organisch materiaal gevonden.
Formatie van Echteld (fluviatiel Holoceen)
Onderverdeling op lithogenese:
Geulafzettingen
Restgeulafzettingen
Oeverafzettingen
Crevasseafzettingen
Komafzettingen
Dijkdoorbraakafzettingen
Delta-afzettingen
Formatie van Nieuwkoop (veen)
Basisveen laag (veen dat direct op het dekzand heeft gegroeid)
Hollandveen laagpakket (veen dat “tussen” matiene afzettingen heeft gegroeid)