HC 3 Flashcards

Rivierlandschappen

1
Q

Uiterwaarde:

A

Deel van de rivier dat kan overstromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vlechtende rivier:

A

Periodiek smeltend ijs en sneeuw. Het smelt in het voorjaar, dan stroomd de rivier meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar wil je bij een rivier gaan wonen?

A

Je wil op een oeverwal wonen. Niet in de kom of geul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kronkelwaard

A

Hoe de rivier kronkelt / beweegd. Je hebt ook oude kronkelwaarden, daar waar de rivier vroeger liep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Crevasse (oeverwal doorbraak)

A

Je krijgt naast de rivier een gebied met veel zand. Dit gebied is hierna goed bewoonbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rivieren hebben veelal … afzettingen.

A

Jonge afzettingen (vaaggrond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoge en droge plekken

A

Voormalige bedding en oever.
Hoge en droge plek. dus bewoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Formatie van de Rijn en de Maas?

A

Formatie van Echteld (fluviatiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Formatie van de Maas?

A

Formatie van Beegden (fluviatiel)
LP Oost Maarland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Formatie van de Belgische rivieren (Schelde)

A

Kreekrak Formatie (fluviatiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stoomgordel

A

Waar de rivier gestroomd heeft en de oever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly