Karl Marx Flashcards

1
Q

Welk Paradigma en welke hoofdvraag binnen de sociologie horen er bij Karl Marx?

A

Het conflict paradigma –> hij wilde een revolutie teweeg brengen dat de lagere klasse op gaat staan tegen de elite.
Hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Conflict paradigma

A

Ongelijkheden, achtergesteld, arbeidersklasse vs elite
Doelen –> samenleving veranderen ipv enkel begrijpen (revolutie)
Samenlevings wrodt gezien als arena van verschillen en ongelijkheden die zorgen voor conflicten en veranderingen.
- Macro niveau
- Marx en Mills
Focus op ongelijkheid binnen de samenleving die voor conflicten en veranderingen zorgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe denk Marx over sociale veranderingen?

A

Sociale veranderingen vinden plaats door economische conflicten die vervolgens ongelijkheden produceren. Wilde een revolutie teweeg brengen, de lagere klasse werd uitgebuit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale stratificatie

A

= samenleving is opgedeeld (ongelijkheid), indelen en categorisatie –> hiërarchie = sociale stratificatie (kastenstelsel en klassensystemen)
Kastenstelsel = afkomst, gesloten systeem (=hoge statusconsitentie , moeilijk status veranderen als je er in geboren wordt), traditionele of agrarische samenlevingen.
Klassenstelsel = Afkomst EN persoonlijke prestaties, meer open systeem (=lage statusconsistentie). Moderne economie, want scholing & specialisatie.
Meritocratie = enkel persoonlijke verdiensten (je krijgt wat je toekomt), Nederland en Amerika, niet gebaseerd op je afkomst, puur je prestatie.
David-Moorethese = sociale stratificatie heeft gunstige invloed op het functioneren van de samenleving (beroepen en salaris verschillen).
Grondprincipes sociale stratificatie:
- Kenmerk van de samenleving, niet het individu
- Intergenerationeel –> geeft sociale positie door (sociale mobiliteit = hoe zeer je kunt bewegen op de ladder = verandering)
- Universeel verschijnsel (komt in iedere samenleving voor, maar verschilt)
- Bestaat uit overtuigingen en ongelijkheid
Weber over sociale stratificatie: dacht ook dat sociale stratificatie zorgde voor sociale conflicten, maar dit was te simplistisch, dus hij maakte onderscheid in dimensies betreffende sociale ongelijkheid –> klassenpositie, status, macht SES
Volgens Marx zouden de proletariërs de macht overnemen van de bourgeoisie, het kapitalisme graaft zijn eigen graf –> dwang –> ongelijkheid –> verzet
MAAR de middenklasse kwam op –> had Marx niet voorzien, zij hadden iets te verliezen dus kwamen niet in opstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Friedrich Engels

A

Schreef samen met Marx het Communistisch manifest –> hoe gaat de opstand plaatsvinden
Wetenschappelijk auteur, groepsverschillen ipv individueel:
1. klassenconflict staat centraal (proletariërs vs kapitalisten)
2. geschiedenis bepaalt de klassenstrijd (schaarste / inflatie )
3. klassenstrijd bepaalt de verdere loop van de geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mondiale stratificatie

A

Weer over sociale ongelijkheidspatronen, maar dan over de hele wereld.
1. hoge-inkomenslanden
2. middeninkomenslanden
3. lage-inkomenslanden (honger, oorlog, slavernij)
Relatieve armoede = hebben we in iedere samenleving
Absolute armoede = komt voornamelijk voor in lage-inkomenslanden, je hebt echt niks.
Verklaring wereldwijde armoede:
- technologie: lage-inkomenslanden niet heel technologisch geavanceerd–> eigen spierkracht –> lage agrarische productie
- bevolkingsgroei; hoge geboortecijfers
- cultuurpatronen; blijven traditioneel, verzetten zich tegen veranderingen
- sekse ongelijkheid, gevolg = vrouwen werken niet
- mondiale machtsverhoudingen: bloei van andere landen is ten koste gegaan van de uitgebuite landen (neokolonialisme, voornamelijk multinationale ondernemingen).
Stratificatie is groter in agrarische samenleving dan industriële samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theoretische analyse van de modernisering

A

Hoe gaan alle samenlevingen over tot industrialisering?
- Traditionele fase: kan het leven ook anders?
- Startfase: losmaken van tradities (leidt tot economische groei)
- Drang naar volledige technologie ontwikkeling; groei en voordelen
- Massaconsumptie: verhoogde levensstandaard
Afhankelijkheidstheorie = arme landen zijn uitgebuit door de rijke landen
Stroming maatschappelijke gelijkheid = het socialisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Religie

A

Religie leidt alleen maar de aandacht af van de sociale misstanden; ook wel het opium van het volk. Religie is echt iets van de elite, wat ze doorgeven aan de lagere klassen zodat ze blijven leven in de klasse waarin ze leven en geen vragen stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Samenvatting Karl Marx

A
  • Sociologie is een analyse van klassen en economische conflicten; conflict sociologie
  • Kapitalistische samenleving
  • maatschappelijke ongelijkheid = stratificatie (klassen/kastenstelsel)
  • Voorspelde revolutie vanuit lagere klasse, die uitbleef door opkomst middenklasse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly