Durkheim Flashcards
Welk paradigma en welke hoofdvraag binnen de sociologie hoort er bij Durkheim?
- Structureel Functionalisme ; alles heeft een functie en zo is er sprake van orde en samenhang; Macro niveau
- Hoe is sociale (wan)orde mogelijk?
Merton
Aanhanger Structureel functionalisme, 2 soorten functies:
1. Manifest/duidelijke functies = expres en bedoelde gevolgen
2. Latent = onbedoeld
Structureel Functionalisme
Samenleving is een organisch geheel, kijkt naar de gevolgen van een sociaal feit op het gehele systeem (macro), alles heeft dus een functie.
Sociale structuur door groepen, culturele structuur door de normen in de samenleving. Sociale functies zorgen voor samenhang, anders disfunctie.
Merton / Comte / Spencer / Parsons / Durkheim
Samenleving is een complex systeem met onderlinge samenwerkingen –> bevordert solidariteit en stabiliteit. Alles heeft een functie!
Hoe dacht Durkheim over sociale veranderingen?
Sociale veranderingen resulteren in verschillende onderliggende bindingen tussen mensen = samenleven in solidariteit, je weet nooit wie je op straat tegenkomt, kan zomaar je arts zijn.
Wat is een sociaal feit?
Maatschappelijk verschijnsel, komt tot uiting in manier van handelen en kan dwang op het individu uitoefenen (Gezin/wet)
Anomie
= normloosheid –> snelle groei van arbeidsdeling kan leiden tot een toestand van anomie, hij maakte zich zorgen over revoluties
Waarover praatte Durkheim vooral?
Functies en de sociale cohesie = de functies van iedereen zijn de lijm die de samenleving bij elkaar houdt.
Cultuur
Wijze van denken, handelen & materiële objecten die samen de levenswijze van een volk vormen.
Immateriële cultuur = ontwikkelde ideeën
Materiële cultuur = gecreëerde objecten
In een samenleving deel je dezelfde cultuur.
Symbool = gebaar dat iets betekent in die cultuur
Etnocentrisme = het centraal stellen van je eigen cultuur
Artefacten = objecten met culturele waarden ; materiële creaties (stokjes eten)
Sapir-Whorftese = de manier waarop je de wereld bekijkt, wordt beïnvloedt door de taal die je spreekt.
Socialisatie
Levenslange proces van sociale ervaringen dat mensen in staat stelt om de eigen mogelijkheden te realiseren, en zich de cultuur waarvan zij deel uitmaken eigen te maken –> leren van de mensen en ervaringen, cultuur om je heen.
Omgevingsvariabele = variabelen die het socialiseringsproces richting geven (gezin/school/peer group/ massamedia)
Resocialisatie = totale instituties –> gescheiden van de samenleving, heropvoeding.
Deviantie
= afwijking culturele normen. Oplossing –> sociale controle = poging die de samenleving onderneemt om het denken en doen van haar inwoners te reguleren
Functies deviant gedrag:
- bevestigen bestaande normen en waarden
- morele grenzen duidelijk door reactie op deviantie
- ernstige vormen brengt men samen
- bevordert de sociale verandering
Labelingtheorie = reactie ipv actie, deviantie is het resultaat van reactie, reacties van mensen op bepaalde zaken leidt tot uiteindelijk deviant gedrag.
Differentiële associatietheorie = leerproces ‘denken dat het ‘stoer’ is
Controletheorie = sociale controle bepaalt of we de deviantie het ‘waard’ vinden om erg te vinden.
Religie
Volgens Durkheim overstijgen we de grenzen van kennis en religie
Profaan = gewone onderdelen in/uit het dagelijks leven
Sacraal = buitengewoon, dwingt eer en respect af
Maatschappelijke functies van religie:
1. Sociale cohesie –> verenigt mensen, delen religieuze rituelen
2. Sociale controle –> bevorderen van de conformiteit, iedereen leeft volgens het geloof.
3. Leven zin en een doel geven –> hoger doel
Secularisatie = afname van belangstelling voor het sacrale en bovennatuurlijke (tegenwoordig heel groot)
Modernisering
Rationalisering:
Arbeidsdeling = taakdifferentiatie
Oorzaak: urbanisatie (verstedelijking) –> bevolkingsdichtheid –> arbeidsdeling –> modernisering.
Waarom zorgde arbeidsdeling voor modernisering?: mechanische solidariteit werd vervangen door organische solidariteit.
Mechanische solidariteit = gelijkenis, juist geen arbeidsdeling, collectief bewustzijn (vroeger)
Organische solidariteit = verschillen (specialisaties), cohesie door wederzijdse afhankelijkheid, collectief bewustzijn klein (individueel groot) (tegenwoordig)!
Wetten
Regels van de samenleving worden vastgelegd in wetten, twee soorten recht volgens Durkheim:
- Repressief recht = samenleving gekenmerkt door mechanische solidariteit –> harde straffen
- Restitutief recht = moderne samenlevingen, dus organische solidariteit –> normale gang van zaken, gericht op terugkomen in de samenleving –> sociale cohesie door wederzijdse afhankelijkheid.
Anomie
Teveel diversiteit kan leiden tot anomie (normloosheid) = samenleving dat een individu weinig morele richtlijnen kan bieden, egocentrische mens, gebrek aan normen waarin je jezelf verliest. Hoe meten we dat? –> zelfdoding.
Durkheim: zelfmoord komt door sociale factoren: sociale integratie verwijst naar de manier waarop mensen met elkaar verbonden zijn en in de samenleving staan.
De mens bestaat uit 2 wezens: individueel en sociaal.
Hoe hechter de groep, hoe lager de kans op zelfmoord.
1. Anomische zelfdoding: te weinig regulatie, anomie, gebrek aan normen (na revolutie)
2. Fatalistisch zelfdoding: te veel regulatie (sekte)
3. Altruïstische zelfdoding: te veel integratie (zelfmoordterroristen)
4. Egoïstische zelfdoding: te weinig integratie (mensen die heel alleen zijn)
August Comté
Bedacht de term ‘Sociologie’
Hij stelde dat er drie fases waren voordat de sociologie ontstond = de wet der drie stadia:
1. Theologisch stadium = verklaring door middel van goden en geesten
2. Metafysisch stadium = verklaring door abstracte, filosofische speculatie over de natuurlijke orde
3. Wetenschappelijk stadium = wetenschappelijke verklaring door objectieve waarneming. Gaat volgens Comte over het inzicht verwerven op basis van wetenschappelijk onderzoek en wordt het positivisme genoemd