Hoorcollege 1: Wat is sociologie? Flashcards

1
Q

Wie zijn de grondleggers van de sociologie?

A

Karl Marx
Emile Durkheim
Max Weber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen psychologie en sociologie

A

Psychologie = kijken naar het individu en de psyche, individuele verklaring
Sociologie = kijken naar de maatschappij, sociale verklaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De paradox van de moderne samenleving

A

Ondanks dat mensen sociale wezens zijn wordt individualiteit een belangrijke waarde gevonden in de moderne samenleving. Hierbij komen, autonomie, eigen identiteit en originaliteit kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is sociologie?

A

De sociologie doet systematisch onderzoek naar de menselijke samenleving.
- de menselijke patronen van denken, voelen en handelen worden onderzocht
- ze proberen iets bijzonders in het algemene te zien
- onderzoekt de interactie tussen mensen en kijkt hierbij naar algemeen sociaal gedrag –> zorgt voor de mogelijkheid mensen in sociale categorieën op te delen en overeenkomsten/verschillen hiertussen te vinden.
- ook kijkt sociologie naar hoe de samenleving werkelijk functioneert en hoe deze functionering verbeterd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het sociologisch perspectief (sociologische visie)

A

Het gezichtspunt van de kern van sociologie waarbij gedrag en het leven van mensen algemene maatschappelijke patronen zichtbaar maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voordelen en nadelen sociologie

A

Voordelen:
- Debunking = niet alles wat we denken is altijd waar
- Begrip = beter begrip van de omstandigheden waarin we zitten en waarom
- Empowering = laat nadeel voor sommige groepen zien, wat mobiliserend kan werken
- (H)Erkenning

Nadelen:
- Alles verandert altijd
- Sociologen zijn ook mensen –> moeilijk afstand houden
- Sociologie wordt onderdeel van maatschappelijk debat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociologische verbeelding

A

Het verschil tussen persoonlijke problemen vs sociale problemen
(voorbeeld van 3 werklozen in een stad / 10.000 werklozen in een stad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Common sense

A

Er moet bewust gekeken worden naar hoe de samenleving werkt en kritisch bekeken worden wat als vanzelfsprekend aangenomen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociologie vs. common sense

A

Zygmunt Bauman:
1. Responsible speech = de regels van de verantwoorde argumentatie
2. Size of the field = het overstijgen van de eigen sociale wereld
3. Making sense = het verklaren en interpreteren van menselijk gedrag door te kijken naar de verschillende figuraties en instituties waarin mensen zijn ingebed
4. Defamiliarize = het vermogen om bekende en vanzelfsprekende zaken ter discussie te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke 3 niveaus begeeft de sociologie zich?

A
  1. Microniveau = kleinste niveau: familie, vrienden en naasten
  2. Mesoniveau = werkplek en opleiding
  3. Macroniveau = overheid, land
    Er vindt interactie plaats tussen deze niveaus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de 3 hoofdvragen van de sociologie? (gesteld door de belangrijkste grondleggers)

A
  1. Hoe is sociale wanorde mogelijk?
  2. Hoe is sociale ongelijkheid mogelijk?
  3. Hoe werkt het proces van rationaliseren (modernisering) van de wereld?
    De meeste sociologische onderzoeken zijn afgeleid van deze vragen
    De sociologie is ontstaan bij de overgang van de traditionele naar de moderne samenleving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe beschreef Peter Berger de sociologie?

A

Iets dat helpt om algemene patronen te herkennen in het gedrag van mensen. Elk individu is uniek, echter behoren deze individuen tot uiteenlopende categorieën in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke verschijnselen helpen dingen op een sociologische manier te zien?

A

Het hebben van marges en een sociale crisis
Hoe meer iemand zich een buitenstaander voelt, hoe beter men kan zien vanuit dit perspectief (allochtonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Emile Durkheim en zelfdoding

A

Zelfdoding wordt beïnvloed door sociale factoren. Volgens hem zou de mensen bestaan uit twee wezens:
- een individueel wezen
- een sociaal wezen
Sociale integratie bleek een factor voor zelfdoding: meer individualistische mensen zouden sneller geneigd zijn tot zelfdoding over te gaan.
Durkheim ontwikkelde 4 types van zelfdoding:
1. Altruïstische zelfdoding: te veel integratie in de samenleving
2. Egoïstische zelfdoding: te weinig integratie in de samenleving
3. Anomische zelfdoding: te weinig regulatie in de samenleving
4. Fatalistische zelfdoding: te veel regulatie in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het mondiaal of globaal perspectief?

A

Het bekijken van de wereld in zijn geheel en de rol die de samenleving inneemt.
3 groepen om in te delen:
- hoge-inkomenslanden
- midden-inkomenslanden
- lage-inkomenslanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de positieve effecten van het hanteren van het sociologisch perspectief?

A
  1. Sociologie is belangrijk voor de vorming van wetten en overheidsmaatregelen die het leven beïnvloeden
  2. Sociologie studeren is een voorbereiding op de arbeidsmarkt
  3. Het sociologisch perspectief laat ons kritischer nadenken, dit heeft ook weer positieve effecten:
    - we kunnen controleren wat er wel en niet klopt aan ons alledaags denken
    - we kunnen inzien wat de mogelijkheden in ons leven zijn, maar ook de hindernissen die ons tegenhouden onze doelen te bereiken
    - het geeft ons de mogelijkheid om actief lid te zijn van de samenleving
    - het helpt ons in een diverse wereld te leven
  4. Het helpt met de persoonlijke groei en bewustwording
17
Q

Industrialisering

A

De groei van steden en de opkomst van nieuwe politieke ideeën: zorgde voor sociale veranderingen waardoor mensen meer nadachten over de samenleving, wat resulteerde in de opkomst van de sociologie.

18
Q

Auguste Comte (1798-1857)

A

Bedacht de term ‘Sociologie’
Hij stelde dat er drie fases waren voordat de sociologie ontstond = de wet der drie stadia:
1. Theologisch stadium = verklaring door middel van goden en geesten
2. Metafysisch stadium = verklaring door abstracte, filosofische speculatie over de natuurlijke orde
3. Wetenschappelijk stadium = wetenschappelijke verklaring door objectieve waarneming. Gaat volgens Comte over het inzicht verwerven op basis van wetenschappelijk onderzoek en wordt het positivisme genoemd.

19
Q

Survival of the fittest / Sociale quaestie

A

In de 19e eeuw kwam het sociaal-darwinistisch denken op. Herbert Spencer bedacht de term ‘survival of the fittest’.
Alle veranderingen in de samenleving gaan over verbetering: men ziet een probleem in de samenleving en daarop zoekt hij een oplossing of verbetering
De term ‘sociale quaestie’ kenmerkt de ellende van de urbanisatie en industrialisatie – > vooral Karl Marx en Friedrich Engels hebben zich hiermee bezig gehouden.
Een reactie op deze ellende was de opkomst van de arbeidersbeweging.
Sociale wetenschappers in die tijd hielden zich bezig met onderzoek naar
- armoede
- arbeidsverdeling
- verhouding tussen de klassen

20
Q

Moderniteit / Peter Berger

A

Verwijst naar de sociale gevolgen van de industrialisering. Het gaat hier om de relatie tussen het heden en verleden. Modernisering kan dan ook omschreven worden als het sociale veranderingsproces dat in gang is gezet door de industrialisering.
Peter Berger omschreef vier kenmerken van modernisering:
1. het verdwijnen van kleine gemeenschappen
2. het verdwijnen van tradities, wat ervoor zorgt dat mensen meer keuzemogelijkheden hebben in hun leven
3. de toename van sociale diversiteit
4. de focus op de toekomst in plaats van het verleden

21
Q

Gemeinschaft en Gesellschaft

A

Gemeinschaft = een kleine en hechte gemeenschap
Gesellschaft = een samenleving waar men meer gefocust is op eigen belang
Volgens Ferdinan Tönnies was deze overgang het gevolg van modernisering

22
Q

Emile Durkheim en modernisering

A

Volgens Durkheim werd modernisering gekenmerkt door arbeidsverdeling. Volgens hem werd tijdens de modernisering mechanische solidariteit (= Gemeinschaft) vervangen door organische solidariteit.
Mechanische solidariteit = beschrijft een samenleving met gedeelde normen en waarden en waar men elkaar ziet als gelijken.
Organische solidariteit = mensen verrichtten gespecialiseerde arbeid en men afhankelijk van anderen is geworden –> versterkt sociale cohesie
Durkheim vreesde voor een anomie = een samenleving die een individu weinig morele richtlijnen kan bieden. Dit kun je meten door te kijken naar het percentage zelfdodingen.

23
Q

Max Weber en de moderne samenleving

A

Weber beschouwde het begrip moderniteit als wanneer een traditioneel wereldbeeld wordt vervangen voor een rationele denkwijze. Hij zag de moderne sameneleving als een ‘ijzeren kooi’. Hiermee doelde hij op de bureaucratie en een rationeel, doelgericht denkende samenleving waarbij het meer gaat om hoe gedacht wordt dan de waarden waarom iets gedaan wordt.

24
Q

Karl Marx en de moderne samenleving

A

Marx beschouwde de moderne samenleving als gelijk aan het kapitalisme. Hij noemde de industriële revolutie dan ook een kapitalistische revolutie. Marx was van mening dat de sociale conflicten van klassenverschillen die in de kapitalistische samenlevingen plaatsvonden, grote revolutionaire veranderingen teweeg zouden brengen.
–> dit zou er weer toe leiden dat er maatschappelijke gelijkheid (socialisme) kwam.
Hij zag Tönnies, Durkheim’s en Weber’s stellingen als condities voor het kapitalisme.
Marx was enerzijds kritisch op de kapitalistische samenleving, maar anderzijds optimistisch over de moderniteit.

25
Q

4 paradigmata in de sociologie

A

Paradigma = Een kijk op de samenleving die het wetenschappelijk denken en onderzoek stuurt (benadering/stroming)
1. Structureel-Functionalistisch paradigma
2. Conflictparadigma
3. Symbolisch interactionistisch paradigma
4. Rationele keuze paradigma
Problemen paradigmata: De sociologie staat niet los van de positie van de onderzoeker in de samenleving, maar maakt deze daar deel van uit. Dit bepaalt de kijk op de samenleving! Een complete theorie over hoe de samenleving werkt bestaat dus niet, het beeld is altijd beperkt en selectief vanuit een enkel perspectief.

26
Q

Kuhn Cycle

A

Voorbeeld van een paradigma
1. Normale wetenschap: in het begin zijn er een aantal dingen die men niet meer kan verklaren met de theorieën die men heeft
2. Model drift: tijdens deze stap vindt er een verschuiving van theorieën plaats
3. Model crisis: door de verschuiving ontstaat er een crisis betreffende bestaande theorieën
4. Model revolutie: er ontstaat een revolutie
5. Paradigma verandering: de cirkel doet zich opnieuw voor

27
Q

Het structureel functionalisme

A

één van de 4 paradigmata in de sociologie
De samenleving wordt gezien als een complex systeem waarin onderlinge samenwerking plaatsvindt wat voor stabiliteit en solidariteit zorgt.
Het structureel functionalisme richt zich op de sociale structuur, wat relatief stabiele sociale gedragspatronen zijn.
- Ook focus op sociale functies = gevolgen van een sociaal patroon voor het functioneren van de samenleving (sociale patronen zoals een handdruk vallen hier ook onder)
Benadering is sterk beÏnvloedt door
- Comte (eenheid in samenleving is noodzakelijk)
- Durkheim, Spencer (de maatschappij als het menselijk lichaam)
- en later ook door Merton die inzicht in sociale functies vergrootte.
Merton maakte onderscheid tussen:
Manifeste functies = beoogde en onderkende gevolgen van een sociaal patroon
Latente functies = onbedoelde gevolgen van een sociaal patroon
Sociale disfunctie = een sociaal patroon dat het functioneren van de samenleving verstoort

Kritiek: het structureel functionalisme let bijna niet op de ongelijkheden die conflicten veroorzaken –> daarom conservatief

Net zoals de conflictsociologie richt het structureel functionalisme zich op de samenleving als geheel (totaalbeeld van sociale structuren in de samenleving als gehele entiteit geven). = macro niveau

28
Q

Conflictsociologie

A

Richt zich op de ongelijkheid binnen de samenleving –> die voor conflicten en veranderingen zorgt.
- wordt vooral gebruikt om de samenleving te veranderen, niet alleen om deze beter te begrijpen. Karl Marx was een voorbeeld van iemand die zich inzette voor de arbeidersklasse tijdens de klassenstrijd met de elite.
Voorbeeld conflictanalyse:
- sekseconflictbenadering = focuste zich op de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen waarbij het feminisme een rol speelt.
- rassenconflictbenadering = richt op de ongelijkheid tussen mensen met een verschillende raciale en etnische achtergrond.

Net zoals het structureel functionalisme richt de conflictsociologie zich op de samenleving als geheel (totaalbeeld van sociale structuren in de samenleving als gehele entiteit geven). = macro niveau

29
Q

Symbolisch interactionisme

A

De samenleving wordt opgevat als het resultaat van de interacties tussen individuen. Weber en Mead zijn pioniers in deze stroming!
Deze stroming oriënteert op microniveau = waarbij een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de sociale interacties in specifieke situaties

30
Q

Rationele keuze benadering

A

Hierbij wordt de oriëntatie op het microniveau an het rationele handelen gericht zoals bij (symbolisch) interactionisme.
Bij de rationelekeuzebenadering is het idee dat sociale handelingen teruggevoerd kunnen worden op rationele keuzes over wat het beste is: de koste-batenanalyse.
- oorsprong ligt bij Homans en Blau, die stelden dat interacties geleid worden door verwachtingen over hoe we er beter of slechter van worden –> de ruiltheorie

31
Q

Op welke 3 manieren gaan sociologen te werk

A
  1. de positivistische sociologie
  2. de humanistische sociologie
  3. de kritische sociologie
32
Q

De positivistische sociologie

A

Ook wel de empirische sociologie
Baseert kennis op directe en systematische observaties, volgens natuurkundige principes.
- meten is weten
- objectiviteit en repliceren
- deductief = van algemeen naar bijzonder
- maken gebruik van beschrijvende statistiek = steekproef –> grote groep

33
Q

Humanistische / interpretatieve sociologie

A

Focust op de betekenissen die mensen aan hun sociale werkelijkheid toekennen, betekenis van menselijk gedrag en symbolen (begrijpen en subjectief interpreteren
- Inductief = van specifieke waarnemingen naar algemene conclusie
- Max weber = grondlegger
………………….