Kalium en Natrium huishouding Flashcards

1
Q

2 componenten van regulatie van kaliumbalans

A

Externe kaliumbalans: regulatie hoeveelheid kalium die in darm wordt opgenomen en door nier en darm wordt uitgescheiden
Interne kaliumbalans: balans tussen hoeveelheid K intra- en extracellulair. Regulatie via Na-K-ATPase pomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Factoren die opslag van K in cel bevordert

A
  • Hoog plasmakalium
  • Insuline stimuleert K-opslag
  • Stimulatie van beta-sympathicus
  • Aldosteron stimuleert opslag
  • Lage plasma osmolaliteit
  • Alkalose (laag plasma H+)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Factoren die K uitstroom bevorderen

A

Acidose, hyperglycemie, B-blokkers, alfa-adreno-antagonisten, verhoogde osmolaliteit en inspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Regulatie externa kaliumbalans

A

Met glomerulus. Als kaliumarm dieet: passieve terugresorptie in proximale tubulus, dan naar Lis van Henle waar in opstijgende been actieve resorptie van K plaatsvindt en in distale tubulus wordt deel K teruggeresorbeerd. Bij kaliumrijkdieet is in verzamelbuizen excretie van kalium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Principal cells in verzamelsysteem

A

70% van cellen in verzamelbuizen. Resorberen NaCl en K-secretie. Staan onder invloed van aldosteron.
Drijvende kracht is Na-K-pomp (Na resorptie en K uitscheiden).
K-secretie wordt gestimuleerd door hoog K-concentratie in plasma, hoge concentratie plasma aldosteron, verhoogde zoutstroom, snellere flow van water in lumen en ADH stimuleert K-secretie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Intercalaire cellen in verzamelsysteem

A

30% van cellen in verzamelbuizen. 2 typen cellen; type A-> zorgt voor secretie van zuur (H+) en type B-> zorgt voor basesecretie (HCO3-).
Tubulair zit kanaal voor terugresorptie Kaliumionen, met uitscheiding H+ ion.
Factoren die terugresorptie K stimuleren: hoge concentratie K in lumen, lage concentratie K in plasma, acidose (Hoog plasma H+) en lage plasma aldosteron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan hyperkaliëmie (als plasma K hoger is dan 5,5mmol per L)ontstaan

A

Overmatige intake
Shift: zoals acidose waarbij K de cel uit wordt gejaagd om H+ ionen intracellulair te kunnen bufferen.
Excretie, probleem in nier zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen hyperkaliëmie

A

Spierzwakte: bij plasma kalium boven 7,5mmol/L, benen vaak erger aangedaan dan armen
Hartritmestoornissen en geleidingsstoornissen: ECG heeft kortere QT-tijd, spitse T-toppen, verlenging PR-interval, verbreding QRS-complex en ventrikelfibrilleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Differentiaaldiagnose bij shift

A

Metabole acidose, insulinedeficiëntie, B-adrenerge blokkade, a-adrenerge agonisten, hoge plasme osmolariteit, verhoogde weefselafbraak, digoxine overdosering, remt Na-K-pomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Differentiaaldiagnose bij probleem in excretie

A

Nierfalen, volumedepletie, hypoaldosteronisme, K-sparende diuretica en ACE-remmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat moet gebeuren als pseudohyperkaliëmie is uitgesloten

A

Dieet uitvragen
Medicatie uitvragen: B-blokkers, digoxine en K-tabletten kunnen hyperkaliëmie veroorzaken
Is er sprake van nierinsufficiëntie
Nagaan of sprake van zuur milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling als hyperkaliëmie met ECG-afwijkingen

A

Calciumgluconaat inspuiten (risico op ritmestoornissen verlagen), insuline geven (K snel cel in). catecholamines zorgen voor daling K-concentratie en bij acidose bicarbonaat geven.
Onderliggende oorzaak moet wel worden bekeken. Bij dehydratie kan je zoutinfuus geven of lisdiuretica bij overvulling en CNI.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hypokaliëmie

A

Als plasma kalium lager is dan 3,0mmol/L. ook kijken of er probleem is van intake, shift of uitscheiding.
Symptomen: spierzwakte en kramp, rhabdomyolyse (spiercelverval), hartritmestoornissen, ECG-afwijkingen (ST-depressie, vlakke T-toppen of T-top inversie, verstrekte U-golven, QT-interval verlenging), glucose-intolerantie en nierfunctiestoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaken hypokaliëmie als sprake van shift

A

Teveel insuline, gebruik van B-agonisten (salbutamol en adrenaline), alkalose en blokkade alfa-adrenerge receptoren door aflablokker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaken hypokaliëmie als excretieprobleem

A

Hyperaldosteronisme: primair (verhoogde productie aldosteron) en secundair (RAAS stimulatie)
Lis- of thiazidediuretica. Na-terugresorptie wordt geremd, distaal is er dan meer zoutaanbod. Na terugresorptie en K excretie
Braken, veel H+ gaat verloren en alkalose kan ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar moet op gelet worden bij anamnese bij hypokaliëmie

A

Voorgeschiedenis (bijv. ziekte van Crohn), medicatiegebruik, braken of diarree, volumestatus en hypertensie.

17
Q

Aanvullend onderzoek hypokaliëmie

A

Bekijken van excretie van K, Na en chloride in de urine. Als minder dan 30mmol K per dag in urineextrarenaal verlies. Als meer dan 30mmol per dag renaal verlies.
pH en bicarbonaat in urine controleren.

18
Q

Behandelen hypokaliëmie

A

kaliumchloride toedienen. Of als patiënt lisdiureticum of thiazidediureticum gebruikt kan kaliumsparende worden toegevoegd.

19
Q

Processen essentieel voor water- en zouthuishouding

A

Diffusie: deeltjes verspreiden evenredig over de hele oplossing
Osmose: water wordt aangetrokken door semipermeabel membraan naar compartiment met meeste deeltjes.

20
Q

Intra- en extracellulair

A

Intracellulair zit ong. 30L water (2L erytrocyten en 28L in andere cellen). Bevat veel kaliumionen
Extracellulair zit ong. 15L water (12L extravasculair (interstitium) en 3L intravasculair (plasma)). Bevat veel Na-ionen.

21
Q

Rol van glomerulus bij uitscheiden van water

A

Proximale tubulus: gelijkmatige mate van zout- en waterretentie.
Lis van Henle zorgt voor osmotische gradiënt in de nier, niermerg heeft hoge osmolaliteit. Afdalende been resorbeert water, opstijgende zout.
In distale tubulus vindt selectieve zout terugresorptie plaats (geen water). In verzamelbuis kan water terugresorptie plaatsvinden (onder invloed ADH)
Urine wordt verdund in de distale tubulus mbv. Thiazidegevoelide Na-kanalen (van belang bij zoutvasthouden). Als overvulling, is Na-concentratie in urine laag, bij overvulling juist hoog.

22
Q

2 factoren die hoeveelheid wateruitscheiding bepalen

A

Concentrerend vermogen van de nier
Aantal deeltjes dat nier wordt aangeboden. Als meer water uitgeplast moet worden, moeten ook meer osmolen worden ingenomen

23
Q

Factoren van belang voor renale excretie van water

A
  • Filtratie van bloed
  • Resorptie van zouten in distale tubulus
  • ADH onderdrukking
  • Osmolen, want zit grens aan verdunning
24
Q

Factoren van belang voor renale retentie van water

A
  • ADH productie om water vast te houden
  • Renale gevoeligheid voor ADH
  • Osmotische gradiënt. Water gaat passief verzamelbuis uit, onder invloed van osmotische gradiënt die door lis van Henle wordt gemaakt.
25
Q

Wat gebeurt er bij hypernatriëmie en hyponatriëmie?

A

Hypernatriëmie: buiten cel ontstaat verhoogde natriumconcentratie en dus verhoogde osmolaliteit. Water verlaat dan de cel, die krimpt. Kan gevolg zijn van natriumoverschot, maar vaak gevolg van watergebrek.
Hyponatriëmie: osmolaliteit buiten de cel neemt af. Water migreert de cellen in en cel zwelt op. Om te corrigeren pomp cel ionen naar buiten om normaal volume aan te nemen. Kan gevolg zijn van gebrek aan natrium, maar meestal gevolg van overschot aan water.

26
Q

Stappenplan bij presentatie hyponatriëmie

A

Beoordeel of Na osmotische toestand reflecteert
Als hyponatriëmie, kijken of nier adequaat reageert.
- Wordt vooral water met weinig Na uitgeplast, kan het zijn dat patiënt veel druk en te weinig osmolen inneemt
- Als osmolaliteit van urine hoog is, laat nier de volumregulatie boven osmoregulatie gaan.
- Als nier geconcentreerde urine maakt met veel zout, dan verstoring in de nier. Bijv. diuretica waardoor nier geen zout kan vasthouden of verhoogde ADH-productie

27
Q

Behandelen hyponatriëmie (afhankelijk van oorzaak)

A

Gastro-intestinale oorzaak: zout en water (meer zout dan water geven)
Hartfalen: zout- en waterbeperking geven (water meer beperken)
Diureticagebruik stoppen
Continue ADH-secretie: waterinname verminderen, lisdiuretica kan je ook geven.

28
Q

Acute hypernatriëme leidt tot

A

Celkrimping in hersenen, demyeliniserend hersenletsel, slaperigheid, zwakte, prikkelbaarheid, twitches, epileptische aanvallen, coma en overlijden.

29
Q

Diagnostiek hypernatriëmie

A

Urine moet geconcentreerd zijn, anders is er iets mis met nier, diaetes insipidus. Bij renale diabetes insipidus werkt ADH nier, bij centrale diabetes insipidus wordt ADH niet aangemaakt, nier reageert normaal.
Als osmolaliteit in urine hoger is dan in plasma: tekort aan circulerend volume (waterverlies is hoger dan zoutverlies), verhoogd volume in combi met hypertensie (overmatige zoutinname) en als Na in urine hoog is maar intravasculair laag-> diureticagebruik

30
Q

Behandelen hypernatriëmie (afhankelijk van oorzaak)

A

Diabetes insipidus: water/water met 5% glucose via infuus geven
Extrarenaal verlies van water: water toedienen met klein beetje Na
Ontwateren als je meer zout dan water binnenkrijgt
Lisdiuretica: patiënt met water aanvullen totdat diuretica zijn uitgewerkt.