Inleiding Flashcards

1
Q

“Het nederlandse landschap is opgebouwd uit en gevormd door een aantal geofactoren (gesteente, relief, klimaat, bodem, water, vegetatie, fauna en de mens). Op basis van de grote invloed van een deze factoren kan gesteld worden: het Nederlandse Landschap:

a. Ligt onder de zeespiegel
b. Is geen natuurlijk landschap meer
c. Is een natuurlijk landschap
d. Is geen cultuurlandschap”

A

“b. Is geen natuurlijk landschap meer

(Men spreekt hierbij van een cultuurlandschap)”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

“In de fysische geografie en de landschapsecologie wordt het begrip landschap verstaan als:

a. De onderlinge samenhang tussen de landschapsfactoren gesteente, relief, klimaat, bodem, water, lucht, planten, dieren en mensen
b. Een regio die op basis van een bepaald kenmerk is te onderscheiden
c. Het uiterlijk van het gebied
d. Een gebied dat beschouwd wordt als een administratieve eenheid”

A

a. De onderlinge samenhang tussen de landschapsfactoren gesteente, relief, klimaat, bodem, water, lucht, planten, dieren en mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

“Vakgebieden die zich primair met landschap bezig houden zijn:

a. Cultuurgeschiedenis, archeologie en geschiedenis
b. Architectuur, bouwkunde en civiele techniek
c. Klimatologie, geologie, geomorfologie, bodemkunde, hydrologie, vegetatiekunde, historische geografie
d. Wiskunde, natuurkunde en scheikunde”

A

c. Klimatologie, geologie, geomorfologie, bodemkunde, hydrologie, vegetatiekunde, historische geografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

“Klimaat en substraat (ondergrond) veranderen maar weinig in Nederland maar zijn wel zeer bepalend voor het landschap, het zijn daarom:

a. Sequentiele factoren
b. Conditionele factoren
c. De enige factoren die het landschap vormen
d. Ondergeschikte landschapsvormende factoren”

A

“b. Conditionele factoren

De voorwaarden, waarop de andere factoren zich moeten instellen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

“In de landschapsecologie werken samen:

a. Het landschap en de ecologie
b. De beheerder en de uitvoerder
c. De bodemkunde en de vegetatiekunde
d. De fysische geografie en de biologie”

A

d. De fysische geografie en de biologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

“De factoren die voor een indeling in fysische-geografische regio’s van Nederland van belang blijken zijn (alle factoren moeten kloppen):

a. relief, gesteente, water, bodem en fauna
b. relief, gesteente, bodem, mens en vegetatie
c. relief, gesteente, bodem, water en mens
d. gesteente, bodem, vegetatie en mens”

A

c. relief, gesteente, bodem, water en mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In een cultuurlandschap worden de fysische grenzen (zoals rivieren) door de mens overschreden. Vormen zij hierdoor geen hindernis meer? Leg uit.

A

Dankzij technische hulpmiddelen vormen deze natuurlijke barrieres geen onoverkomend obstakel meer. Echter kosten kunnen sterk oplopen in de aanleg van bruggen, dammen, tunnels etc. Het is hierom verstandig om de natuurlijke verschillen in het landschap in acht te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is voor iedereen die met een landschap bezig is belangrijk om
te onthouden wat betreft onderlinge relaties binnen het landschap?

A

Het landschap is als het ware als een organisme, waar geen stukken kunnen worden uitgesneden, zonder dat dit consequenties heeft voor de overblijvende delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat verstaan we onder de dynamiek van een landschap?

A

In een landschap met veel dynamiek veranderd veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt er bedoelt met de geofactoren beinvloeden elkaar onderling?

A

Als een van de factoren verandert, passen alle andere factoren zich aan die verandering aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de meest voorkomende bodemtype in Nederland?

A

De podzolgronden.

De zonale bodemtype voor Nederland is “bruine gronden”. Als gevolg van lokale factoren zijn dit echter niet de meest voorkomende bodemtype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen we landschappen indelen op grond van de beinvloeding van de mens op het landschap?

A

“Cultuurlandschappen (aangeplante vegetatie, bepaald door de mens)
Half-natuurlijke landschappen (spontane vegetatie, bepaald door de mens)
Bijna natuurlijke landschappen (spontane vegetatie, beheerd door de mens)
Natuurlijke landschappen (spontane vegetatie, geen beheer/ bepaling)”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt de term landschap gebruikt? Noem de vier verschillende manieren.

A

1) Om een gebied, territorium of gewest aan te duiden. Daarbij is de inhoud niet van belang, het gaat om de administratieve eenheid, bijvooorbeeld het landschap van NL
2) Om een regio aan te duiden, die op grond van een bepaald kenmerk (bij. bodem of geologie) is te onderscheiden > Men spreekt dan van een monothematische regio, voorbeelden zijn de historisch -geografisch landschappen van Nederland en de bodemkundige landschappen van nederland
3) Om een uiterlijk van een gebied (fisognomie) aan te geven. Bijvoorbeeld eentonig landschap, polder landschap.
4) Om de totaliteit van een gebied aan te duiden, zoals bepaald wordt door de onderlinge samenhangen tusen landschapfactoren gesteente, relief, klimaat, bodem, water, lucht, planten, dieren enmensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De mens is een component van het landschap. Noem de 7 andere componenten van het landschap en zet ze in de juiste hierachie. Waar staat de mens in de hierachie?

A

Klimaat, geologie, (grond)water, Geomorfologie, Bodem, Vegetatie, Fauna > Mens staat nu naast klimaat.
Klimaat is het weer gemiddelde over 30 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Landschap is een schaalloos begrip, een ruimtelijke eenheid gekenmerkt door: Noem de 5 kenmerken

A

1 Bepaald uiterlijk van een landschap (fysiognomie)
2 Een bepaalde structuur
3 Een bepaalde dynamiek
4 een bepaalde ontwikkeling
5 Een interne samenhang tussen landschapsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt er met het begrip interrelatie bedoelt?

A

De ondelinge wissewerking tussen de landschapsfactoren. Ze beinvloeden elkaar wederzijds.

17
Q

Welke 4 hoofd sferen zijn er? En benoem waar ze uit bestaan

A

Lithosfeer: Gesteente, relief en bodem
Atmosfeer: Klimaat en lucht
Hydrosfeer: Water
Biosfeer: Leven op aarde

18
Q

Welke 5 sferen bestaat de atmosfeer uit? En zet ze op volgorde van dichtbij de aarde en verder weg

A

Troposfeer
Stratosfeer
Mesosfeer
Thermosfeer
Exosfeer

19
Q

Landschapsdynamiek kent twee soorten van wijze verandering noem beide en een voorbeeld

A

1) buitenaf > externe dynamiek > inpoldering
2) binnenuit >interne dynamiek> verlandende plas.