Ecologie & Natuur Flashcards

1
Q

Wat is Ecologie

A

De ecologie is de studie van levende organismen, de onderlinge relaties en hun milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de biosfeer

A

De biosfeer is het hoogste schaalniveau van onze planeet, de relatief dunne laag van bodem, water en lucht aan het aardoppervlak waarbinnen alle planten, dieren en ook dus de mensen. De laag dus waar leven mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bestudeert de biogeografie?

A

De biogeografie bestudeert de ruimtelijke verspreiding van alle levensvormen, op biosfeerniveau maar ook op meer regionaal en lokaal niveau, bijvoorbeeld de schaal van Europa of Nederland. De landschapsecologie bestudeert vooral de samenhang tussen de abiotische, biotische en menselijke (‘antropogene’) factoren onderling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke samenhang wordt er in de landschapsecologie bestudeert?
a. abiotische en biotische factoren
b. abiotische, geobiotische en antropogene factoren
c. abiotische, biotische en antropogene factoren

A

c. De landschapsecologie bestudeert vooral de samenhang tussen de abiotische, biotische en menselijke (‘antropogene’) factoren onderling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer spreken we van een ecosysteem?

A

We spreken van een ecosysteem als verschillende soorten levende organismen in wisselwerking met elkaar en hun abiotische omgeving samenleven. Het deel dat alleen de levende organismen behelst heet ook wel levensgemeenschap. Zo kun je spreken van een laagveenmoeras als een ecosysteem; je kijkt dan met name naar de wisselwerking tussen de soorten en de abiotische omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Binnen een levensgemeenschap heeft elke soort, plant en dier, een unieke rol of serie van functionele rollen, die er samen voor zorgen dat het ecosysteem en de daarin aanwezige levensgemeenschap functioneren, in een relatief stabiele situatie. Hoe wordt die rol genomend

A

De ecologische niche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

WAt is een ecotoop

A

De landschappelijk gezien kleinste homogene eenheid wat betreft de planten, met een duidelijk homogene structuur.
Elke ecotoop heeft unieke, bijbehorende abiotische kenmerken qua geomorfologie, bodem en water. Daarmee beschouwen we het ecotoop als de kleinst mogelijke eenheid binnen het landschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een fysiotoop?

A

Dit is de een deel van het landschap dat homogeen is qua abiotische kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen flora en vegetatie?

A

De aanwezige planten in een gebied noemen we flora. Met vegatatie bedoelen we uiterlijke verschijningsvorm en aanwezige biomassa van gezamelijk voorkomende planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe noemen we een vegetatie in zijn algemeenheid uit gezamelijke voorkomende soorten?

A

Plantengemeenschap, in de wetenschap ook wel Fytocoenon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een populatie? En hoe wordt het verspreidingsgebied genoemd van een populatie?

A

Een groep individuen van dezelfde soort die niet in tijd of plaats van elkaar gescheiden zijn en zich dus theoretisch met elkaar kunnen voortplanten.
Het gebied noemen we areaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe noemen we de ruimtelijke beweging van een populatie?

A

Dispersie, dit is het proces waarbij individuen binnen een populatie ich binnen het landschap ogenschijnlijk ongericht gaan bewegen naar potentieel nieuwe leefgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen dispersie en (seizoens)trek? En noem een paar voorbeelden.

A

Bij seizoenstrek gaat een populatie gericht op en neer naar een ander leefgebeid bij dispersie is dit ongericht.
Voorbeelden zijn: De vogeltrek, de gnoes trek.
Bijzonder trek voorbeelden is de pendelbeweging van bijvoorbeeld de zalm, deze is slechts eenmalig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen biotoop en habitat?

A

Biotoop bedoelen we de ruimtelijke,landschappelijke herkenbare leefomgeving van een levensgemeenschap mee.
Habitat gaat veelal om het geheel aan eisen die een enkele soort stelt. Anders gesteld: Habitat is die leefomgeving van een diersoort waar voldaan wordt aan de eisen die deze soort aan haar omgeving stelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bepaald de standplaats? En noem de zeven factoren.

A

De standplaats bepaalt waar plantensoorten of plantgemeenschappen groeien en bepaalt daarmee ook het voorkomen van diersoorten en ecosystemen.
Factoren van invloed: Licht, vocht,nutrienten,zuurgraad, saliniteit, temperatuur, toxische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Je hebt operationele, conditionele, positionele en sequentionele relaties mbt standplaats. leg de verschillen uit.

A

Operationele is de interactie tussen de wortels van de plant met de bodemdeeltjes. Verticaal, micro
Conditionele is de interactie met bodem, waterhuishouding, wind, vraat etc, verticaal, standplaats
Positionele is de interactie van het plantje in de ruimte, horizontaal, studiegebied
Sequentionele is de realtie met het verleden en de toekomst, tijd, landschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat wordt bedoeld met de ecologische amplitudo mbt standplaats?

A

Dit is de bandbreedte van milieu omstandigheden waarbinnen een soort kan voorkomen. Ook wel tolerantiegrenzen of de uiterste waarden genoemd. Is de Amplitudo breed = Euryoek. Is de amplitudo smal= Stenoek dit zijn de zeldzamere soorten in een landschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de afhankelijkheid van verschillende organismen van elkaar genoemd? En noem de niveaus.

A

Trofische niveaus
Producenten , bladgroen houdende planten maken organische stoffen uit anorganisch
Herbivoren, consumenten van deze planten, 1e orde
Carnivoren, consumenten van de herbivoren, 2e orde
Reducenten, saprofyten die door organisch materiaal omzetten naar anorganisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat wordt verstaan onder successie? En noem de drie verschillende soorten

A

Successie is het proces dat optreedt als ergens in het landschap vegetatie zich gaat ontwikkelen
Progressieve successie: pionier naar climaxstadium
Regressieve successie; Teruggaand na bijv brand, storm vraat
Cyclische successie; het geheel van beide processen in de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een pionier en climax vegetatie?

A

Pionier veel dynamiek, climax weinig
Pionier veel schommeling in milieufactoren, climax gering
Pionier snelle veranderingen in begroeing, climax weinig
Pionier relatief weinig soorten in grote aantallen, climax veel soorten kleine aantallen
Pionier vooral 1 jarige, climax voor houtige en overblijvende soorten
Pionier snelle omloop van voedingstoffen, climax meestal langzame omloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem de opvolgende successiestadia in een progressieve standaard successie waarbij bos het eindstadium, is noem de kenmerkende soorten en de tijd.

A

Pionier- 1 jarige soorten - 1 jaar
Grasland - grassen en kruiden - 2-5 jaar
Ruigte - hoog opschietende (houtige) soorten -5-10jaar
Struweel - struiken -10-30 jaar
Pionier bos - snelgroeiende bomen domineren - na 30 jaar
Climax bos - langzaam groeiende bomen domineren - na 200 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Herbivoren, planteneters hebben invloed op de vegetatie noem de 4 invloeden.

A

Vraat, betreding, uitscheiding en zaadverspreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de twee invloeden van carivoren op herbivoren?

A

Aantalregulatie en verspreiding van de prooidieren in ruimte en tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bij de reducenten heb je vier soorten die plantenresten en predatie resten omzetten, noem ze alle vier en geef een voorbeeld.

A

Schimmels en bacterien
Meso-fauna, mijten en springstaarten
macro-fauna- regenwormen
Mega-fauna - wild zwijn en das.

25
Q

Noem de vier interactievormen.

A

Concurrentie: Als het aantal soorten toeneemt zal de strijd om natuurlijke hulpbronnen toenemen
Mutalisme: twee soorten die van elkaar profiteren, in een meer of mindere noodzakelijke afhankelijkheid (vb goby visje blinde garnaal en korstmossen, waarbij een schimmel samenwerkt met een blauwwier)
Commensalisme: 1 soort profiteert van een andere soort, zonder dat die andere soort daar nadeel of voordeel van heeft (vb haar edelhert, nest vogel)
Parasitisme: Duidelijk sprake van een voor-en nadeel (vb sluipwesp eieren legt in rups)

26
Q

Noem twee scenarios om groei af te laten remmen en geef de naam van de strateeg en het kenmerk.

A
  • Groeiafname gaat geleidelijk en er ontstaat een evenwicht , k-strateeg “kapazitatsgrenzen”, langzame groei, soorten met weinig nakomelingen, leven langer, investeren veel energie in de weinige nakomelingen en relatief groot
  • De natuurlijke hulpbronnen raken te snel op en veel individuen sterven “overshoot”, r-strateeg “rate”, snelle groei veel sterven, veel nakomelingen, korte levensduur, weinig nazorg, relatief klein
27
Q

Wat is de Lotka-volterra predator-prooivergelijking?

A

De polutatieontwikkeling van een carivoor zal zich aanpassen aan de populatieontwikkeling van de prooidiersoort, als er meer prooidieren komen dan zal de aanwas van carinvoren toenemen. Als er schaarste aan prooidieren ontstaan zal een deel van de carivoren sterven, minder jongen krijgen en/of wegtrekken.

28
Q

Hoe heet de genoemde tendens naar toenemende interne regulatie en stabiliteit binnen een ecosysteem?

A

Homeostatis

29
Q

Vul de weggelaten worden in: In een situatie met XXX dynamiek en XXX concurentie is een hoge reproductie gunstig, terwijl in een XXX soortendichtheid en XXX concurentie een investering in een verlengde levensduur en voldoende weerstand voordelig is.

gebruik: meer, weinig, veel, hogere.

A

In een situatie met veel dynamiek en weinig concurentie is een hoge reproductie gunstig, terwijl in een hogere soortendichtheid en meer concurentie een investering in een verlengde levensduur en voldoende weerstand voordelig is.

30
Q

Hoe noemen we dat deel van het aardoppervlak waarin de abiotiche elementen en processen en de daarbinnen aanwezige planten en dieren, inclusief de mens, met elkaar in verband staan en een ruimtelijk en functioneel geintergreerd geheel vormen

A

Het landschap

31
Q

Zet het rangorde model van de samenhang van biotische en abiotsche onderdelen van het landschaps-ecosysteem in volgorde. En geef aan of het abiotisch of biotisch is.

A

Abiotisch:
Klimaat, topografie, hydrologie, moedermateriaal, wortelzne
Biotisch:
Bodemleven, vegetatie, predatoren, herbivoren, predatoren

32
Q

Op welke lagen van het rangorde model landschapsecosyteem is de VER-factor populatieversnippering van toepassing?

A

Predatoren, herbivoren, vegetatie

33
Q

Op welke lagen van het rangorde model landschapsecosyteem is de VER-factor verzuring van toepassing?

A

bodemleven, moedermateriaal, hydrologie

34
Q

Op welke lagen van het rangorde model landschapsecosyteem is de VER-factor verdroging van toepassing?

A

wortelzone, hydrologie

35
Q

Zet de 6 verschillende schaalniveaus in volgorde.

A

Individu
Populatie (zelfde soort)
Leefgemeenschap
Ecosysteem
Bioom
Biosfeer

36
Q

WAt is een non-trofische interactie? En geef een voorbeeld.

A

Geen interactie met wie eet wie.
Voorbeeld schaduw creeeren voor een ander. Grond omwoelen daardoor leefgebied bij.

37
Q

Positieve beinvloeding noemen we facilitatie, noemen de voorbeelden waarop gefaciltieerd kan worden

A

Licht > schaduw voor een schaduwminnende plant
Voedingstoffen > planten die naar elkaar seinen
Hydrodynamica > afremmen van golven, minder zout
Verspreiding
kwaliteit van water > algen zorgen voorminder licht, minder waterplanten

38
Q

Hoe noemen we een soort waarvan als die beschermd wrodt het leefgebied van een andere soort ook beschermd wordt? Geef een voorbeeld.

A

Paraplu soort
Olifant, reuzenschildpad, grutto

39
Q

Welke 4 pijlers worden altijd gebruikt die iets zeggen over de kwaliteit van de natuur?

A

natuurlijkheid, diversiteit, zeldzaamheid en vervangbaarheid

40
Q

Welk soort analyse kan gebruikt worden om een beeld te creeeren van de vegetatie types uit het verleden?

A

Pollen analyses

41
Q

Wanneer werd de kunstmest uitgevonden?

A

1850

42
Q

Welke drie natuurvisies zijn er? En geef het principe weer van de visie

A

-Klassieke visie: het bewustzijn van de bijzonder natuur en haar zeldzaamheid
-Natuurontwikkelingsvisie: belangrijkste randvoorwaarde grootschaligheid omdat de natuur en de natuurlijke processenom natuurlijke variatie te garanderen.
- Functionele natuurvsie: de natuur moet een funcite hebben, waarbij de mens centraal staat. Conserveren staat niet centraal

43
Q

Welke 2 sporen zin gebruikt in de integrale natuurbeleidsplan van NL in 1990?

A

Biodiversiteit en natuurlijke processen

44
Q

Welke vier type visies zijn er in het Handboek natuurdoeltypen?

A

-nagenoeg natuurlijke natuur
- begeleid-natuurlijke natuur
-half natuurlijke natuur
-cultuur-natuur

45
Q

STreefbeeld is ht doel dat je wil bereiken waarbij je de actuele omstandigheden zoals abiotisch en biotische beperkingen meeneemt. Welke 3 referenties zijn er?

A

*Paleo> kijkt naar het verleden
* Actuo > kijkt naar een voorbeeldsituatie van een relatief intact ecosysteem
* Systeemecologisch > kennis over het ecosysteem wordt gebruik aangevuld met meningen

46
Q

Wat is het verschil tussen continue beheer en opstartmaatregelen?

A

Bij continu beheer moet je periodiek bijv. maaien van het riet, dunnen van het bos of plaggen van heide. Bij opstartmaatregelen zet je bepaalde processen op gang bijv laten meanderen van een beek. of grondwaterpeilverhogen

47
Q

Waar ligt de focus op bij intern of extern beheer?

A

Intern beheer op de interne processen van een gebied bijv. plaggen van heide.
Extern beheer aandacht op gebiedsoverstijgende processen bijv. grondwaterstroming, inwaaien stikstof

48
Q

Zet de juiste betekennissen bij elkaar Classificatie, plantengemeenschap, plantensociologie:
A Vakgebied binnen de biologie dat de vegetatie als object van onderzoek heeft
B. Het ordenen van beschrijvingen van vegatie tot abstracte typen
C Een vegetatietype met een eigen, realtief stabiele floristische samenstelling, structuur en standplaats

A
  1. Plantensociologie
  2. Classificatie
  3. Plantengemeenschap
49
Q

Wat is het verschil tussen fytocoenose en fytoceonon?

A

Fytocoenose is begroeing en plantengemeenschap in concrete zin op een bepaalde plek en Fytocoenon is het in abstracte zin.

50
Q

Welke 3 types vegetatiestrategien zijn er?

A
  1. Uitwijkers: plantgemeenschappen die tijdelijk een bepaald standplaats innemen, waarna ze moeten uitwijken
  2. Trotseerders: plantgemeenschappen ide zijn aangepast aan extreme milieus, waar permanetn bijzondere omstandigheden heersen.
  3. Omvormers: plantgemeenschappen die in staat zijn de omstandigheden naar hun hand te zetten en het milieu om te vormen.
51
Q

Op wereldschaal worden er zes gebieden onderscheiden, die onderling sterk verschillen in hun flora. Hoe heet zo’n gebied?

A

Florarijk

52
Q

Hoe heet het als een areaal van een soort zich uitstrekt over alle continenten?

A

Kosmopolitische verspreiding

53
Q

Hoe heet het als een soort of een gemeenschap voorkomt in een beperkt gebied?

A

Endeem.

54
Q

Hoe worden vegetatietypes genoemd die gedomineerd worden door exoten?

A

Derivaatgemeenschap

55
Q

Hoe heet het?
Het optreden van onregelmatige, niet seizoensgebonden, zich vaak over meer jaren uitstrekkende schommelingen in de floristische samenstelling van een plantengemeenschap.

A

Fluctuatie

56
Q

Hoe heet het?
Proces van opeenvolging van verschillende plantengemeenschappen op een bepaalde plaats in de loop ter tijd

A

Successie

57
Q

Hoe heet de studie van het verloop van de levensuitingen van planten gedurende het seizoen?

A

Fenologie

58
Q

Hoe heet de ontwikkeling van vegetatie waarbij latere stadia door een natuurlijk proces of door ingrijpen van de mens terug worden gezet naar een jong stadium?

A

Cyclische successie.
Voorbeeld verjongen van heide als gevolg van brand of open vallen van een bos door een storm