3.Geologie, geomorfologie en reliëf Flashcards

1
Q

“Het noordzeebekken waar Nederland qua geologische structuur toe behoort, wordt gekenmerkt door:

a. Opheffing sinds het Krijt tijdperk
b. Bodemdaling sinds het Krijt tijdperk
c. Veel bodembeweging als gevolg van gas- en zoutwinning in het gehele bekken
d. Tektonische stilstand (geen daling en geen opheffing) sinds het Krijt tijdperk

A

b. Bodemdaling sinds het Krijt tijdperk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

“De horsten en slenken (delen van de aardkorst die respectievelijk relatief stijgen en dalen) zijn tektonische elementen van een oorsprong die:

a. Ouder is dan het Tertiair en Kwartair (Mesozoisch)
b. Gelegen is in het Tertiair en Kwatair
c. Vastgelegd in de vrede van Munster
d. Teruggaat tot de Caledonische en Variscische plooiingsfase”

A

a. Ouder is dan het Tertiair en Kwartair (Mesozoisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

“De oudste dagzomende (dat wil zeggen zichtbaar aan het oppervlak, in het daglicht) gesteenten vinden we in:

a. een museum
b. het Tertiair
c. Zuid-Limburg
d. Winterswijk

A

c. Zuid-Limburg
(klein gebied In het geuldal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

“Uit het Elsterien (de twee na laatste ijstijd) kennen we de potklei, deze klei is:

a. onderdeel van de Formatie van Drente
b. periglaciaal van oorsprong
c. zeer zwaar
d. zeer licht

A

c. zeer zwaar
(zeer zware glaciofluviatiele klei)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

“Het merendeel van de afzettingen uit de laatste ijstijd behoren tot de Formatie van Boxtel en zijn:

a. veen en zware klei
b. keileem en grove zanden
c. vast gesteente
d. dekzand en löss

A

d. dekzand en löss (uit het Weichselien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het deel van de formatie van Nieuwkoop (veen) dat we aantreffen in de kust- en riviervlakte van
Nederland is gevormd in het
a. Carboon
b. Tertiair
c. Holoceen
d. Pleistoceen

A

c. Holoceen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

“Het gebied met Holocene afzettingen in Nederland bestaat voornamelijk uit:

a. Afzettingen van Calais, Duinkerken, Twente en Kootwijk
b. Formaties en Laagpakketten
c. zavel, klei en veen
d. zand en löss

A

c. zavel, klei en veen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een groot hoeveelheid ondergrondgegevens van Nederland is ontsloten via het volgende webportaal:
a. Dinoloket
b. Sharepoint
c. AHN viewer
d. Topotijdreis

A

a. Dinoloket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

“De geomorfologie beschrijft en verklaart:

a. vormen van het aardoppervlak
b. geschiedenis van het aardoppervlak
c. projectie van het aardoppervlak
d. samenstelling van het aardoppervlak

A

a. De vormen van het aardoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk onderstaand fenomeen is, in de context van de geomorfologische kaart van Nederland, een
vormbepalende factor?

a. lessivage
b. fluviatiel
c. ontkalking
d. albedo

A

b. fluviatiel

Ander factoren zijn: tektonisch, glaciaal, periglaciaal, denuatief, eolisch, lacustrien, marien, organogeen en antropogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke geografische elementen zijn voortgekomen uit breuken met verticale bodembeweging die zich
uitstrekken van het zuidoosten naar het noordwesten in Zuidoost-Nederland?
a. oeverwallen en kommen
b. horsten en slenken
c. dekzandruggen en pingo’s
d. stuwwallen en spoelzandwaaiers

A

b. horsten en slenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Asymmetrische droge dalen op de Veluwe en het Limburgse heuvelland zijn het gevolg van
a. het afglijden van modderige ontdooide bovengrond in combinatie met verstuiving
b. het afglijden van modderige ontdooide bovengrond in combinatie met verschillen in bezonning
van de dalwand
c. verstuiving in combinatie met het opstuwen van de ondergrond
d. het opstuwen van de ondergrond in combinatie met verschillen in bezonning van de dalwand

A

b. het afglijden van modderige ontdooide bovengrond in combinatie met verschillen in bezonning
van de dalwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In Noord-Nederland zien we twee oriëntatierichtingen van de beekdalen. Hier leiden we uit af dat het
landijs
a. twee verschillende bewegingsrichtingen heeft gehad
b. actief door de mens van richting is veranderd
c. zich actief heeft uitgebreid en weer teruggetrokken
d. tijdens twee opeenvolgende glacialen Noord-Nederland heeft bedekt

A

a. twee verschillende bewegingsrichtingen heeft gehad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tijdens het smelten van het ijs is smeltwater zowel over als door de stuwwallen gestroomd.
Geomorfologische vormen die daarbij horen zijn
a. ijssmeltwaterdalen en eskers
b. ijssmeltwaterdalen en spoelzandwaaiers
c. pingo’s en dekzandruggen
d. eskers en spoelzandwaaiers

A

b. ijssmeltwaterdalen en spoelzandwaaiers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aan het einde van de laatste ijstijd werden duinen gevormd langs de beddingen van vlechtende
rivieren. In westelijke richting worden deze duinen gedeeltelijk omringd door jonge rivierklei. Hoe
worden de toppen van de rivierduinen die boven de klei uitsteken genoemd?
a. oeverwallen
b. pingoruïnes
c. kommen
d. donken

A

d. donken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een oude, verlaten rivierarm in een uiterwaarde noemt men een
a. strang
b. wiel
c. wetering
d. woerd

A

a. strang

17
Q

Hooggelegen, onvergraven veen tussen diepe droogmakerijen noemt men
a. kragge
b. petgat
c. veenkolonie
d. bovenland

A

d. bovenland

18
Q

Op bedijkte getijden-afzettingsvlakten van West-Nederland klinken de zandige kreken niet in, maar de
omringende kleigebieden wel. Dit fenomeen heet
a. lessivage
b. bovenlanden
c. rijping
d. reliëf-inversie

A

d. reliëf-inversie

19
Q

In de jonge kustduinen van de vastelandskust van West Nederland treffen we
a. Estuaria aan
b. Strandwallen aan
c. Paraboolduinen aan
d. Slufters aan

A

c. Paraboolduinen aan

20
Q

Normale geomorfologische ontwikkeling vindt in Nederland vrijwel niet meer plaats als gevolg van
a. het bestuur
b. het klimaat
c. de tijd
d. de mens

A

d. de mens

21
Q

“Bij het bestuderen van de ontstaanswijze van de vorm van het aardoppervlak (morfogenese) kijkt men vooral naar:

a. De aard van de vorm
b. Hoogteverschillen en hellingen
c. Erosie en accumulatie
d. Ouderdom”

A

c. Erosie en accumulatie (dit is exogeen > van bovenaf op de aarde.
Bij de morfogenese ook endogeen: uit de aarde, onderscheiden tektoniek en vulkanisme

22
Q

“Het laagpakket van Griendtsveen (voorheen Formatie van Griendtsveen) is voedselarm veen dat gevormd is op het Pleistocene zand. Tegenwoordig:

a. Komt dit niet meer voor in Nederland
b. Is het grootste gedeelte afgegraven
c. Treffen we op de voormalige locaties van dit zogenaamde hoogveen droogmakerijen aan
d. Is het grootste deel de ondergond van landbouwgewassen”

A

b. Is het grootste gedeelte afgegraven

23
Q

De Formatie van Nieuwkoop omvat alle Holocene veenafzettingen om deze rede kan:

a. De Formatie van Nieuwkoop niet meer aan het oppervlak komen
b. De Formatie van Nieuwkoop alleen maar in West-Nederland voorkomen
c. De Formatie van Nieuwkoop alleen maar in Oost- en Zuid-Nederland voorkomen
d. De Formatie van Nieuwkoop overal in Nederland voorkomen”

A

b. De Formatie van Nieuwkoop alleen maar in West-Nederland voorkomen