Idioom duits deel 5 Flashcards
1
Q
das Gewerbe
A
het bedrijf
2
Q
der Teilzetarbeiter
A
de parttimer
3
Q
jobben
A
een baantje hebben
4
Q
geeignet
A
geschikt
5
Q
das Gehalt
A
het salaris
6
Q
gelernt
A
gediplomeerd
7
Q
die Werkstatt
A
de werkplaats
8
Q
die Schicht
A
de ploeg
9
Q
die Schicht
A
de klasse
10
Q
das Handwerk
A
het ambacht
11
Q
der Feierarbend
A
het einde van de werktijd
12
Q
feiern
A
vieren