Examen Idioom deel 2 Flashcards
1
Q
hervorgehen aus
A
blijken uit
2
Q
hinweisen auf
A
wijzen op
3
Q
lenken
A
sturen
4
Q
die Lösung
A
de oplossing
5
Q
der verfasser
A
de schrijver
6
Q
meinen
A
bedoelen
7
Q
die Ansicht
A
de opvatting, mening
8
Q
notwendig
A
noodzakelijk
9
Q
der Satz
A
de zin
10
Q
schlieben aus
A
concluderen uit
11
Q
die Schlussfolgerung
A
de conclusie
12
Q
das Thema
A
het thema
13
Q
untersctreichen
A
onderstrepen
14
Q
die Überschrift
A
het kopje, titel