Idioom duits deel 3 Flashcards
1
Q
ubersetzen
A
vertalen
2
Q
die Übersetzung
A
de vertaling
3
Q
überflüssig
A
overbodig
4
Q
sich verhalten
A
zich verhouden
5
Q
voraussetzen
A
veronderstellen
6
Q
die Zeile
A
de regel
7
Q
zutreffen
A
van toepassing zijn
8
Q
erlautern
A
toelichten
9
Q
entsprechen
A
overeenkomen met
10
Q
der Anlass
A
de aanleiding
11
Q
die Rede sein
A
sprake zijn
12
Q
in Bezug auf
A
met betrekking tot
13
Q
das Merkmal
A
het kenmerk