Duits examen idioom 4 2de Flashcards
1
Q
sich benehmen
A
zich gedragen
2
Q
anständig
A
fatsoenlijk
3
Q
sich aufregen
A
zich opwinden
4
Q
die Art
A
de aard, het karakter
5
Q
aufhören
A
ophouden
6
Q
aufmerksam
A
oplettend
7
Q
das Bedenken
A
het bezwaar
8
Q
behaupten
A
beweren
9
Q
die Vorsicht
A
de voorzichtigheid
10
Q
der Irrtum
A
de vergissing
11
Q
eifersüchtig
A
jaloers
12
Q
die Eifersucht
A
de jaloezie
13
Q
durchhalten
A
volhouden
14
Q
meinen
A
bedoelen
