Hoorcollege 9: Exercise Psychology Flashcards

1
Q

Noem psychologische factoren die (in)actief gedrag beïnvloeden.

A
  • Leefstijl (actief of inactief)
  • Motivatie tot fysieke activiteit
  • De gedragsverandering (veranderen, vasthouden, terugvul) die komt kijken bij inactief naar actief gedrag.
  • De effecten van fysieke activiteit op de fysieke/mentale gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Informatie over de actualiteit van exercise psychology.

  • De norm is 30 minuten per dag matig intensief bewegen en een aantal keer per week intensief bewegen.
  • Veel volwassen doen niet aan beweging
  • 50% van jeugd doet niet regelmatig aan exercise
  • 50% die een bewegingsprogramma volgt stopt binnen 6 maanden
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  • Hoe wordt BMI berekend?
  • Wat is het BMI voor overgewicht?
  • Wat is het BMI voor obesitas?
  • Wat is het BMI voor morbide obesitas?
A
  • BMI = gewicht / (lengte)^2
  • Overgewicht = BMI van ≥ 25
  • Obesitas = BMI van ≥30
  • Morbide obesitas = BMI van ≥40
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de betekenis van:
* fysieke activiteit
* exercise
* sport

A
  • fysieke activiteit is lichaamsbeweging (het gebruik van skeletspieren en het verbruik van energie)
  • exercise is gestructureerde fysieke activiteit
  • sport is gereglementeerde en gestructureerde fysieke activiteit, vaak in competitie met anderen en waar de competentie wordt gedemonstreerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn kernvragen binnen de exercise psychology?

A
  • Waarom doen mensen aan exercise of waarom juist niet?
  • Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat mensen gaan en blijven bewegen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem redenen waarom mensen aan exercise doen.

A
  • Gewichtscontrole
  • Verlaging risico hart- en vaatziekten
  • Verlaging stress en depressie
  • Plezier
  • Vergroten zelfvertrouwen
  • Sociale contacten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem redenen (of excuses) om niet aan exercise te doen?

A
  • Geen tijd
  • Geen energie
  • Geen motivatie
  • Gezondheidsproblemen
  • Ongemak
  • Geen sociale steun
  • Geen geld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het algemene doel van motivationele modellen binnen de exercise psychology?

A

Het vormen van motieven en intenties. Het doel is hierbij niet direct gedragsverandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het Health Belief Model wordt gebruikt om gezondheidsgerelateerde gedragingen (zoals het beginnen met sporten) te begrijpen en te voorspellen. Het model stelt dat bepaalde overtuigingen over gezondheid en gedragsveranderingen iemand kunnen beïnvloeden om actie te ondernemen (zoals het starten met een sportprogramma).

Wat zijn de belangrijkste elementen van het model en hoe beïnvloeden ze gezondheidsgedrag, zoals sporten?

A

De belangrijkste elementen van het model zijn:
* Demografische variabelen (zoals leeftijd, geslacht, opleiding) en psychologische kenmerken (zoals houding en persoonlijkheid) die beïnvloeden hoe iemand zijn gezondheidsgedrag waarneemt.
* Waargenomen gezondheidsdreiging bestaande uit ernst (hoe ernstig iemand een ziekte of probleem inschat) en vatbaarheid (hoe vatbaar iemand denkt te zijn voor het probleem).
* Waargenomen effectiviteit van gezondheidsgedrag bestaande uit de te verwachte voordelen van gedrag en kosten/barrières van het gedrag.
* Gezondheidsmotivatie
* Cues to action: externe triggers die iemand aanzetten tot actie (bijv. advies van een arts).

Conclusie: Als iemand een hoge gezondheidsdreiging voelt, gelooft dat sporten effectief is, voldoende gemotiveerd is en cues ontvangt, zal hij/zij eerder beginnen met sporten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke interventies kunnen toegepast worden op basis van het Health Belief Model?

A
  • Informatie over de ernst van gezondheidsrisico’s zoals ziektes
  • Informatie over de vatbaarheid voor ziektes wanneer onvoldoende wordt bewogen.
  • Informatie over de verschillende mogelijkheden tot bewegen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hebben interventies gebaseerd op het Health Belief Model uiteindelijk invloed op gedrag?

A

Nee de interventies zijn voornamelijk gefocust op het veranderen van intenties, maar niet zozeer op gedrag,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De Theory of Planned Behavior stelt dat er drie kernfactoren zijn die iemands intentie om te beginnen met sporten beïnvloeden. Welke drie kernfactoren zijn dit?

A
  • Attitude: hoe positief of negatief iemand tegenover sporten staat.
  • Subjectieve norm: de mate waarin iemand sociale druk voelt om te sporten.
  • Waargenomen gedragscontrole: de mate van controle iemand denkt te hebben over het daadwerkelijk kunnen sporten (bijv. voldoende tijd hebben).

Als alle drie de kernfactoren positief zijn, zal de intentie om te sporten sterker zijn, wat de kans vergroot dat iemand daadwerkelijk gaat sporten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Een van de kernfactoren van de Theory of Planned Behavior heeft een directe invloed op iemand zijn sportgedrag. Welke kernfactor is dit?
A

De waargenomen gedragscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is er meer empirisch bewijs voor de Theory of Planned Behavior of voor het Health Belief Model en waarom?

A

Voor de Theory of Planned Behavior. Het Health Belief Model gaat voornamelijk over de gevaren van/het waarschuwen over. Mensen weten vaak wel dat iets gezond of ongezond is en kunnen dus cognitief wel makkelijk zich aanpassen, maar dat is niet voldoende om gedrag aan te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De Theory of Reasoned Action wordt gebruikt om gedrag te voorspellen aan de hand van iemand zijn overtuigingen, attitude en intenties. Het model stelt dat bepaalde achtergrondfactoren invloed hebben op iemand zijn overtuigingen en attitude en dat dit invloed heeft op de intentie en iemand zijn gedrag.
Het model maakt onderscheid tussen behavioral beliefs en normative beliefs.
Wat is het verschil hiertussen?

A
  • Behavioral belief is de overtuiging die een persoon heeft over de consequenties van bepaald gedrag. Zoals voor- en nadelen, het plezier, de tijd, het gevoel.
  • Normative belief is de overtuiging die een persoon heeft over of anderen denken dat de persoon het gedrag moet uitvoeren. Zoals ouders, broers, zussen, vrienden, leraren, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn belangrijke tekortkomingen van de theory of reasoned action?

A
  • De theorie stelt dat iemand zijn persoonlijke overtuigingen de intentie bepalen en dat intentie leidt tot gedrag, maar intenties leiden niet altijd tot gedrag.
  • De theorie is toepasbaar wanneer er sprake is van volledig vrije wil, wanneer andere factoren bijv. iemand zijn overtuigingen beïnvloeden is de theorie niet toepasbaar.
17
Q

Wat is het verschil tussen de theory of planned behavior and de theory of reasoned action?

A

De theory of reasoned action stelt dat bepaalde achtergrondfactoren invloed hebben op iemand zijn overtuigingen en attitude en dat dit invloed heeft op de intentie en iemand zijn gedrag. Dit verschilt met de theory of planned behavior die geen rekening houdt met achtergrondfactoren zoals zelfvertrouwen, leeftijd of religie.

18
Q

Hoe verklaart de Social-Cognitive Theory sportgedrag zoals het volhouden van een sportprogramma?

A

Het model stelt dat sportgedrag wordt beïnvloed door de volgende factoren:
* Self-efficacy: vertrouwen in eigen kunnen
* Uitkomstverwachtingen: verwachtingen over de voordelen van sport
* Belemmerende/ondersteunende factoren: zoals tijd of sociale steun
* Doelen: geven richting aan gedrag.

19
Q

De onderdelen van de social-cognitive theory: self-efficacy, uitkomstverwachtingen, belemmerende/ondersteunende factoren en doelen kunnen elkaar op verschillende manieren beïnvloeden en uiteindelijk direct of indirect gedrag beïnvloeden. Beschrijf de onderlinge relaties tussen deze factoren.

A
  • Self-efficacy heeft effect op alles (uitkomstverwachtingen, belemmerende/ondersteunende factoren, doelen en direct op het sportgedrag)
  • Belemmerende/ondersteunende factoren beïnvloeden de doelen die iemand stelt.
  • Uitkomstverwachtingen beïnvloeden de doelen die iemand stelt maar ook direct iemand zijn sportgedrag.
  • Doelen hebben alleen direct invloed op sportgedrag.
20
Q

Wat is het effect van iemand met veel self-efficacy volgens de social-cognitive theory?

A

Een persoon met veel self-efficacy stelt haalbare, maar uitdagende doelen en handelt daarmee sneller en houdt het langer vol.

21
Q

Het transtheoretisch model stelt dat een individu 6 fases van verandering ondergaat voordat gedrag daadwerkelijk veranderd, namelijk: precontemplatie, contemplatie, voorbereiding, actie, behoud (maintenance) en terugval van gedrag.
Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe gedrag aan de hand van dit model kan veranderen.

A
  • Precontemplatie: je hebt geen intentie of neiging om gezonder te leven en meer te bewegen.
  • Contemplatie: een kennis gaat gezonder leven en vertelt je over de voordelen die zij ervan heeft ervaren, waardoor je bewust wordt van dat jij ongezond leeft (hier is er nog geen inzet tot actie).
  • Voorbereiding: je hebt geen sportkleding dus gaat ter voorbereiding nieuwe sportkleding kopen.
  • Actie: je gaat een keer sporten
  • Maintenance/behoud: je stopt met sporten
  • Terugval: doordat je niet meer bent gaan sporten ben je teruggevallen in een ongezond leven. Een persoon valt hiermee vaak terug naar de precontemplatie of contemplatie fase.

Het model stelt dat gedragsverandering een proces is. Terugval kan hier onderdeel van zijn, maar je kan ook strategieën tijdens de behoudfase hebben ontwikkeld om terugval te voorkomen of je nieuwe gedrag weer op te pakken na een terugval.

22
Q

Of en welke fases je doorloopt van het transtheoretisch model voor gedragsverandering kan beïnvloed worden door twee factoren. Benoem deze.

A
  • Self-efficacy: mensen die nog niet nadenken over gedragsverandering (precontemplatie) hebben nog weinig vertrouwen in hun vermogen om gedrag te veranderen, terwijl mensen die hun gedrag volhouden in de maintenance fase juist weer een hoge self-efficacy hebben.
  • Decisional balance/beslissingsbalans: om gedrag vol te houden in de maintenance fase is het belangrijk dat deze balans positief is en de voordelen dus opwegen tegen de nadelen. Deze balans is bijv. gelijk in de voorbereidingsfase, waar mensen nog twijfelen over het veranderen van hun gedrag.
23
Q

Wat is belangrijk voor het bedenken en toepassen van interventies op basis van het transtheoretisch model?

A

Dat de interventies gericht zijn op de fase waarin mensen zich op dat moment bevinden. Als ze bijvoorbeeld in de maintenance fase zitten, kan je interventies toepassen die helpen bij het volhouden van gedrag.

24
Q

Wat zijn intenties?

A

Het voornemen om bepaald gedrag of een bepaalde handeling te verrichten.

25
Q

Intenties zijn redelijk stabiel en veranderen niet zomaar. Aan de hand van deze intenties kan je implementatie intenties toepassen. Wat houdt dit in?

A

Doelgericht de intentie tot gedrag uitschrijven i.c.m. coping implementation (wat ga je doen als je eerste intentie niet uitgevoerd kan worden?). Dit vul je aan met wanneer, waar en hoe. Bijvoorbeeld: ik ga sporten, om 10 uur, in de sportschool. Als de sportschool dicht is, dan ga ik buiten hardlopen.

26
Q

Wat moet je doen naast het implementeren/toepassen van intenties?

A

Dat je ook intenties hebt/bedenkt voor het doorzetten van gedrag (continuation intentions)

27
Q

Wat is naast intentie (bijv. gezonder leven) en het plannen van de daarbijhorende interventie (bijv. naar de sportschool gaan) belangrijk voor het daadwerkelijk doorzetten van deze intentie en interventie tot daadwerkelijke fysieke beweging?

A
  • Dat je de interventie daadwerkelijk plant (implementation intention).
  • Dat je een alternatief plan bedenkt (coping implementation)
  • Dat je voldoende self-efficacy hebt om door te zetten
28
Q

Er zijn twee fases van motivatie die leiden tot gedrag:
* motivationeel
* volitional/wilskrachtigheid

Leg hoe deze fases leiden tot gedrag.

A
  • Motivationeel is de afweging tussen pros en cons die leiden tot het vormen van bepaalde intenties
  • Volitional/wilskrachtigheid is het implementeren/plannen van het gedrag (wanneer/waar/hoe).
29
Q

Welke modellen gebruiken motivatie (de afweging om gedrag te veranderen) als voorspeller van gedrag?

A
  • Health belief model
  • Theory of reasoned action
  • Theory of planned behavior
30
Q

Wat is het verschil tussen pre-intenders, intenders en actors?

A
  • Pre-intenders hebben nog geen gevormde intenties om gedrag te veranderen (zijn nog aan het afwegen of er voldoende voordelen zijn en of hun self-efficacy hoog genoeg is)
  • Intenders hebben hun intentie gevormd door het nadenken over de voor- en nadelen en het bepalen van hun self-efficacy.
  • Actors tonen het gedrag bijpassend bij de eerder gevormde intentie.
31
Q

Wat wordt er bedoeld met self-concordance en waarom is dit belangrijk voor het realiseren van intentie naar gedrag?

A

Self-concordance is de overweging of de dingen die je doet (of wilt doen) passen bij wie je denkt dat je zelf bent. Hetgeen wat je wilt toepassen of veranderen moet namelijk wel echt bij je passen, wil je een intentie veranderen naar gedrag.

32
Q

Hoe kan je aan de hand van de drie fundamentale psychologische behoeften op basis van de self-determination theory gedrag verklaren?

A

De self-determination theory stelt dat autonomie, relatedness/verbondenheid en competence/kundigheid basisbehoeften zijn. Uit deze psychologische basisbehoeften ontwikkelt motivatie.
Hieruit kan je leiden dat hoe hoger de autonomie, hoe hoger de verbondenheid en/of hoe hoger de kundigheid, hoe hoger ook de motivatie is.

33
Q

Wat is motivational interviewing?

A

Een interviewtechniek met als doel probleemgedrag te veranderen door de aard van het probleem samen met de klant te onderzoeken en toe te werken naar zelfgestuurde gedragsverandering.

34
Q

Waar richt motivational interviewing zich op en wat moet je vooral niet doen?

A
  • Motivation interviewing richt zich op bewustwording en autonomie (zelf keuzes maken en oplossingen bedenken) en is gebaseerd op de self-determination theory (competentie, autonomie en verbondenheid).
  • En niet op dwang, controle of suggesties/voorschrijven.
35
Q

Noem vier kernprincipes van motivational interviewing.

A
  • Empathie tonen
  • Ondersteun zelfvertrouwen
  • Ga mee met weerstand (niet ertegen in gaan)
  • Ontwikkel afstand tussen huidig en gewenst gedrag
36
Q

Wat is het ‘probleem’ met de modellen zoals het health belief model, de theory of reasoned action en de theory of planned behavior?

A

Het zijn rationele-educationele modellen. Deze modellen doen het lijken alsof elk gedrag/actie gebaseerd zijn op informatie en rationele overwegingen. Dit mag misschien wel waar zijn, maar onbewuste processen (zoals automatische emotionele reacties) hebben ook invloed op gedrag/actie en deze worden vaak niet meegenomen in deze modellen.

37
Q

Ekkakis beschrijft in zijn artikel een dual-process model waarbij onderscheidt gemaakt wordt tussen een type-1 en type-2 proces. Wat houden deze type processen in?

A
  • Type-1 process: automatische, gevoelsmatige reacties die niet gebaseerd zijn op rationele overwegingen (zoals een automatische (vaak negatieve) reactie na een eerste keer sporten).
  • Type-2 process: rationele en/of reflectieve evaluatie van bepaald gedrag
38
Q

Wat voor gevolg heeft zo’n type 1 process op het doorzetten/volhouden van gedrag?

A

Dat wat je voelt of ervaart bepaalt voor een groot deel of je doorgaat, bijvoorbeeld:
* Mensen met negatieve gevoelens tijdens inspanning zullen niet doorgaan.

Het is dus een conflict tussen de rationele informatie over de gezondheidsvoordelen en de onplezierige gevoelens tijdens inspanning.

39
Q

Op basis van het belang van zo’n type 1 proces voor het volhouden van gedrag, waar moeten interventies zich op richten om sportgedrag te motiveren?

A

Interventies moeten zich richten op het plezier en het prettig voelen tijdens inspanning.