Hoorcollege 3: Attributies Flashcards

1
Q

Wat wordt er bedoeld met de term attributie?

A

De term attributie verwijst naar het proces waarbij mensen proberen te verklaren waarom anderen of zijzelf zich op een bepaalde manier gedragen en wat de uitkomst is van dit gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is belangrijk om te realiseren bij het gebruiken van attributies?

A

Attributies gaan over het waarnemen en interpreteren van informatie en gedrag. Dit is enigszins subjectief en gaat niet altijd over de waarheid/realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de uitgangspunten van de attributietheorie?

A
  • Mensen verwerken actief informatie om op basis daarvan conclusies te trekken.
  • Mensen hebben een fundamentele behoefte aan verklaringen (liever een slechte verklaring dan geen verklaring)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er bestaan een aantal systematische fouten bij attributies, waaronder de fundamentele attributiefout. Wat houdt dit in?

A

Dat we graag het gedrag van anderen doortrekken naar wie diegene als persoon is (terwijl het gedrag ook aan de situatie kan liggen), maar ons eigen gedrag graag verklaren aan de situatie (i.c.m. onze persoonlijkheid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Er bestaan een aantal systematische fouten bij attributies, waaronder de self-confirming prophecy (ook wel confirmation bias genoemd). Wat houdt dit in?

A

Dat de informatie die we uit onze omgeving verzamelen, wij vaak relateren aan onze eigen aannames.

Dus als je de overtuiging hebt dat de meeste studenten lui zijn en je een mail krijgt van 1 student die zijn werk niet heeft gedaan, dit je eigen overtuiging bevestigd dat alle studenten lui zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Er bestaan een aantal systematische fouten bij attributies, waaronder de self-serving bias. Wat houdt dit in?

A

Als dingen goed gaan, dan wordt het toegeschreven aan interne factoren (zoals persoonlijke kwaliteiten). Maar als dingen niet goed gaan, deze worden toegeschreven aan externe factoren (zoals slechte toetsvragen als je de toets niet goed hebt gemaakt). Dit doen wij om onszelf te beschermen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke groep mensen zijn een uitzondering voor de self-serving bias?

A

Mensen met een depressie. Zij vertonen minder self-serving bias en hierin is de bias dan ook eigenlijk omgedraaid. Succes schrijven ze toe aan externe factoren (‘geluk’) en falen schrijven ze toe aan interne factoren (‘ik ben niet slim genoeg’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen state-attributie en een attributiestijl? Geef hierbij een voorbeeld.

A
  • State-attributie is een specifieke (eenmalige) attributie die wordt gemaakt in een bepaalde situatie. Bijvoorbeeld: een collega die boos wordt tijdens een vergadering, wat toegeschreven kan worden aan de stress van de dag (externe attributie) of aan zijn ongeduldigheid als karaktereigenschap (interne attributie). Dit is een state-attributie omdat deze specifiek is voor de situatie.
  • Attributiestijl gaat over iemands consistente manier van attributies maken over tijd en situaties heen. Hier gaat het om een patroon om bepaalde soorten oorzaken aan gedrag toe te schrijven. Zo heb je een optimistische en pessimistische attributiestijl. Bijvoorbeeld: iemand met een pessimistische attributiestijl zou falen op het werk aan zichzelf toeschrijven (interne attributie) en iemand met een optimistische attributiestijl zou falen op het werk toeschrijven aan externe, instabiele factoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen een optimistische en pessimistische attributiestijl?

A
  • Optimistisch: positieve en negatieve gebeurtenissen toeschrijven aan interne en stabiele factoren.
  • Pessimistisch: positieve en negatieve gebeurtenissen toeschrijven aan externe en niet-stabiele factoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zijn attributietrainingen op gericht?

A

Zulke trainingen richten zich op de attributiestijl (optimistisch of pessimistisch) dat iemand zichzelf toeschrijft en op hun verklaringen voor succes of falen. Om zo mensen te leren in te zien hoe ze denken en hoe ze dat kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Attributietrainingen zijn trainingen waarbij sporters leren om attributies waaraan ze hun succes of falen toeschrijven positief of niet-negatief te beïnvloeden. Op deze manier blijven hun gevoelens, verwachtingen, zelfvertrouwen en motivatie omtrent hun sport, gedrag en resultaat positief.

Er wordt vaak een focus gelegd op functionele attributiefeedback. Wat houdt dit in? Geef een voorbeeld erbij.

A

Functionele attributiefeedback leert je dat falen (of succes) toe te wijzen is aan interne, controleerbare en variabele factoren. Het motiveert je om te verbeteren omdat je de controle hebt over de oorzaak van het falen.

Voorbeeld: je hebt niet goed gepresteerd op een examen en je denkt: “Ik heb niet genoeg gestudeerd. Als ik de volgende keer meer tijd aan mijn studie besteed, kan ik het beter doen.” Dit is functionele attributiefeedback omdat je het falen toeschrijft aan iets waar je controle over hebt (je studie-inzet), en je kunt het verbeteren voor de toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Attributietrainingen zijn trainingen waarbij sporters leren om attributies waaraan ze hun succes of falen toeschrijven positief of niet-negatief te beïnvloeden. Op deze manier blijven hun gevoelens, verwachtingen, zelfvertrouwen en motivatie omtrent hun sport, gedrag en resultaat positief.

Er wordt vaak een focus gelegd op functionele attributiefeedback. Tegenover deze feedback staat disfunctionele attributiefeedback. Waarom is dit soort feedback ontmoedigend? Geef hierbij ook een voorbeeld.

A

Disfunctionele attributiefeedback leert je dat falen (of succes) toe te wijzen is aan externe, niet-controleerbare en stabiele factoren. Het ontmoedigt je omdat het lijkt alsof falen buiten jouw invloed ligt.

Voorbeeld: Je hebt slecht gepresteerd op hetzelfde examen, maar je denkt: “De docent maakt altijd moeilijke examens, en ik heb gewoon geen talent voor dit vak.” Dit is disfunctionele attributiefeedback omdat je het falen toeschrijft aan iets waar je geen controle over hebt (de moeilijkheid van de toets en je vermeende gebrek aan talent). Dit kan demotiverend werken omdat het lijkt alsof er niets te verbeteren valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ondanks dat functionele attributiefeedback motiverend kan zijn om jezelf te verbeteren omdat je controle hebt over de oorzaak van falen, moet er wel gelet worden op de nadruk hierop tijdens attributietrainingen. Waarom is dat?

A

Alleen maar focussen op de inzet kan demotiverend werken. Inzet is iets wat intern, controleerbaar en variabel is en is dus onderdeel van functionele attributiefeedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Weiners attributietheorie stelt dat er vier verklaringen zijn voor het resultaat van een bepaalde handeling (ofwel in sport vier verklaringen voor waarom je kan verliezen of winnen). Deze worden uiteengezet in de volgende categorieën:
- Interne en stabiele factoren
- Interne en variabele factoren
- Externe en stabiele factoren
- Externe en variabele factoren
Bedenk voor elke categorie een voorbeeld met betrekking tot de sport.

A
  • Interne en stabiele factoren: talent, bekwaamheid, lengte
  • Interne en variabele factoren: motivatie, inspanning, inzet
  • Externe en stabiele factoren: moeilijkheid van de taak, de regels, de sportcultuur
  • Externe en variabele factoren: geluk, weer, het publiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De attributietheorie van Weiners bestond oorspronkelijk uit vier verklaringen voor het resultaat van een bepaalde handeling (ofwel in sport vier verklaringen voor waarom je kan verliezen of winnen).

Deze theorie is nu uitgebreid naar een derde dimensie die onderscheidt maakt tussen controleerbare en oncontroleerbare factoren. Daarmee zijn er 8 categorieën die gebruikt kunnen worden om het resultaat van een bepaalde handeling te verklaren.

Deze worden uiteengezet in de volgende categorieën:
- Controleerbare, interne en stabiele factoren
- Controleerbare, interne en variabele factoren
- Controleerbare, externe en stabiele factoren
- Controleerbare, externe en variabele factoren
- Niet-controleerbare, interne en stabiele factoren
- Niet-controleerbare, interne en variabele factoren
- Niet-controleerbare, externe en stabiele factoren
- Niet-controleerbare, externe en variabele factoren
Bedenk voor elke categorie een voorbeeld met betrekking tot de sport.

A
  • Controleerbare, interne en stabiele factoren: conditie, techniek
  • Controleerbare, interne en variabele factoren: inzet/inspanning
  • Controleerbare, externe en stabiele factoren: kwaliteit van coach
  • Controleerbare, externe en variabele factoren: strategie, baan/locatie waar je traint
  • Niet-controleerbare, interne en stabiele factoren: fysieke kenmerken zoals lengte, talent
  • Niet-controleerbare, interne en variabele factoren: gezondheid of blessures
  • Niet-controleerbare, externe en stabiele factoren: regels, organisatie van de sport
  • Niet-controleerbare, externe en variabele factoren: het weer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt ermee bedoeld dat de attributietheorie van Weiners niet alleen retrospectief kunnen zijn, maar ook voorspellend/prospectief?

A

De attributietheorie van Weiner is meestal gericht op het verklaren van successen en mislukkingen uit het verleden (retrospectief), maar kan ook voorspellend of prospectief worden toegepast. Dit betekent dat hoe iemand zijn prestaties verklaart, dat een grote impact kan hebben op hoe diegene in de toekomst handelt en of die persoon denkt dat succes haalbaar is.

Als de verklaring voor het falen hierbij gaat over interne, controleerbare, variabele factoren is de kans dat iemand het de volgende keer beter doet groter dan wanneer de verklaring voor het falen bij de eerst keer gaat over externe, niet-controleerbare, stabiele factoren.

16
Q

Geen vraag, maar goed om te onthouden:

Er bestaat een relatie tussen attributies en emoties. De verschillende dimensies (intern, stabiel (intern/extern), controleerbaar (intern/extern), niet-controleerbaar (intern/extern)) leiden uiteindelijk tot falen of succes. Afhankelijk van de attributie achter dit falen of succes, kan je verschillende emotionele reacties hebben na de attributie.

Bijvoorbeeld: Wanneer succes als gevolg is van een interne attributie, ben je trots op jezelf. Maar wanneer succes als gevolg is van een niet-controleerbare interne attributie, kan je je schamen voor het behaalde succes.

A
17
Q

Noem sport-specifieke factoren op die succes of falen kunnen verklaren.

A

Bekwaamheid, inspanning, taakmoeilijkheid, geluk, samenwerking, psychologische factoren, fans, training, vorm van de dag, coaching, scheidsrechters.

18
Q

Een aanvulling op de attributietheorie van Weiner is dat er drie soorten informatie worden gebruikt bij attributies. De drie soorten informatie zijn: consistentie, onderscheidenheid en overeenkomstigheid.
Dit betekent dat wanneer mensen verklaringen geven voor succes of falen, ze vaak deze drie soorten informatie gebruiken om te bepalen wat de oorzaak is. Deze drie soorten informatie gaan over de generaliseerbaarheid van een falen/succes in bepaalde situaties.

Benoem deze drie soorten informatie en gebruik een voorbeeld.

A
  1. Consistentie, hoe vaak een bepaalde uitkomst (zoals falen) optreedt in soortgelijke situaties. Bijvoorbeeld: altijd falen wanneer er hoge druk is.
  2. Onderscheidenheid, in hoeveel verschillende situaties de uitkomst (zoals slecht presteren) plaatsvindt. Bijvoorbeeld: altijd slecht presteren op een bepaalde ondergrond.
  3. Overeenkomstigheid, in hoeverre anderen in dezelfde situatie dezelfde uitkomst hebben (zoals winst). Bijvoorbeeld: niemand anders valt onder de druk, behalve ik.
19
Q

Een sporter beschrijft de volgende attributie: “Ik ben gewoon niet goed. Ik stop ermee.”.
Welke vragen zal je als sportpsycholoog kunnen stellen om achter de generaliseerbaarheid (consistentie, onderscheidenheid, overeenkomstigheid) van deze attributie te komen?

A

Consistentie:
- Speel je altijd zo slecht?
- Zijn er wedstrijden waarin je goed gespeeld hebt?
-Wanneer was dat?

Onderscheidenheid:
- Zijn er dingen die wel goed gingen, ook al heb je verloren?
- Verlies je net zo vaak als je op een ander terrein speelt?

Overeenkomstigheid:
- Ken je spelers die wel eens hetzelfde gevoel hadden als dat jij nu hebt?
- Zijn die spelers ook gestopt?
- Denk je dat anderen ook wel eens zo’n slechte wedstrijd spelen?

20
Q

Het onderzoek van Rascle et al. onderzocht het lange termijn effect van attributiefeedback training onder sporters. Hierbij werd er onderzocht of er verschil was in het effect van attributiefeedback training wanneer functionele (bestaande uit feedback over controleerbare variabele attributies) of niet-functionele feedback training (bestaande uit feedback over niet-controleerbare stabiele attributies) werd toegepast. Het rationeel hierachter is dat variabele controleerbare attributies voor positieve veranderingen kunnen zorgen op het gebied van affectie, motivatie en gedrag en dat vice versa niet-controleerbare stabiele attributies een negatief effect hierop hebben.

Deze effecten waren al onderzocht op korte termijn bij specifieke (sport)taken, maar effecten op lange termijn bij generalisatie naar andere (sport)taken waren nog onduidelijk.

Voor het onderzoek waren er drie groepen gemaakt, bestaande uit een groep die functionele feedbacktraining kreeg na het uitvoeren van een sporttaak, een groep die niet-functionele feedbacktraining kreeg en een groep die geen feedbacktraining kreeg.

Vervolgens werden er drie sessies gehouden:
1. darten
2. golven (bestaande uit een golfsessie, gevolgd door feedbacktraining en hierna nog een golfsessie.
3. golven en darten (om lange-termijn effect en overdracht van ene taak naar andere taak te onderzoeken).

Wat waren de conclusies van dit onderzoek?

A
  • Functionele feedback zorgt ervoor dat de succesverwachting verbeterd (terwijl niet-functionele feedback dat niet deed/de verwachting verslechterde)
  • Lange termijn effecten niet zichtbaar
  • Functionele feedback zorgt ervoor dat het doorzettingsvermogen/motivatie verbeterd