Hoorcollege 3: Attributies Flashcards
Wat wordt er bedoeld met de term attributie?
De term attributie verwijst naar het proces waarbij mensen proberen te verklaren waarom anderen of zijzelf zich op een bepaalde manier gedragen en wat de uitkomst is van dit gedrag.
Wat is belangrijk om te realiseren bij het gebruiken van attributies?
Attributies gaan over het waarnemen en interpreteren van informatie en gedrag. Dit is enigszins subjectief en gaat niet altijd over de waarheid/realiteit.
Wat zijn de uitgangspunten van de attributietheorie?
- Mensen verwerken actief informatie om op basis daarvan conclusies te trekken.
- Mensen hebben een fundamentele behoefte aan verklaringen (liever een slechte verklaring dan geen verklaring)
Er bestaan een aantal systematische fouten bij attributies, waaronder de fundamentele attributiefout. Wat houdt dit in?
Dat we graag het gedrag van anderen doortrekken naar wie diegene als persoon is (terwijl het gedrag ook aan de situatie kan liggen), maar ons eigen gedrag graag verklaren aan de situatie (i.c.m. onze persoonlijkheid).
Er bestaan een aantal systematische fouten bij attributies, waaronder de self-confirming prophecy (ook wel confirmation bias genoemd). Wat houdt dit in?
Dat de informatie die we uit onze omgeving verzamelen, wij vaak relateren aan onze eigen aannames.
Dus als je de overtuiging hebt dat de meeste studenten lui zijn en je een mail krijgt van 1 student die zijn werk niet heeft gedaan, dit je eigen overtuiging bevestigd dat alle studenten lui zijn.
Er bestaan een aantal systematische fouten bij attributies, waaronder de self-serving bias. Wat houdt dit in?
Als dingen goed gaan, dan wordt het toegeschreven aan interne factoren (zoals persoonlijke kwaliteiten). Maar als dingen niet goed gaan, deze worden toegeschreven aan externe factoren (zoals slechte toetsvragen als je de toets niet goed hebt gemaakt). Dit doen wij om onszelf te beschermen.
Welke groep mensen zijn een uitzondering voor de self-serving bias?
Mensen met een depressie. Zij vertonen minder self-serving bias en hierin is de bias dan ook eigenlijk omgedraaid. Succes schrijven ze toe aan externe factoren (‘geluk’) en falen schrijven ze toe aan interne factoren (‘ik ben niet slim genoeg’).
Wat is het verschil tussen state-attributie en een attributiestijl? Geef hierbij een voorbeeld.
- State-attributie is een specifieke (eenmalige) attributie die wordt gemaakt in een bepaalde situatie. Bijvoorbeeld: een collega die boos wordt tijdens een vergadering, wat toegeschreven kan worden aan de stress van de dag (externe attributie) of aan zijn ongeduldigheid als karaktereigenschap (interne attributie). Dit is een state-attributie omdat deze specifiek is voor de situatie.
- Attributiestijl gaat over iemands consistente manier van attributies maken over tijd en situaties heen. Hier gaat het om een patroon om bepaalde soorten oorzaken aan gedrag toe te schrijven. Zo heb je een optimistische en pessimistische attributiestijl. Bijvoorbeeld: iemand met een pessimistische attributiestijl zou falen op het werk aan zichzelf toeschrijven (interne attributie) en iemand met een optimistische attributiestijl zou falen op het werk toeschrijven aan externe, instabiele factoren.
Wat is het verschil tussen een optimistische en pessimistische attributiestijl?
- Optimistisch: positieve en negatieve gebeurtenissen toeschrijven aan interne en stabiele factoren.
- Pessimistisch: positieve en negatieve gebeurtenissen toeschrijven aan externe en niet-stabiele factoren.
Waar zijn attributietrainingen op gericht?
Zulke trainingen richten zich op de attributiestijl (optimistisch of pessimistisch) dat iemand zichzelf toeschrijft en op hun verklaringen voor succes of falen. Om zo mensen te leren in te zien hoe ze denken en hoe ze dat kunnen veranderen.
Attributietrainingen zijn trainingen waarbij sporters leren om attributies waaraan ze hun succes of falen toeschrijven positief of niet-negatief te beïnvloeden. Op deze manier blijven hun gevoelens, verwachtingen, zelfvertrouwen en motivatie omtrent hun sport, gedrag en resultaat positief.
Er wordt vaak een focus gelegd op functionele attributiefeedback. Wat houdt dit in? Geef een voorbeeld erbij.
Functionele attributiefeedback leert je dat falen (of succes) toe te wijzen is aan interne, controleerbare en variabele factoren. Het motiveert je om te verbeteren omdat je de controle hebt over de oorzaak van het falen.
Voorbeeld: je hebt niet goed gepresteerd op een examen en je denkt: “Ik heb niet genoeg gestudeerd. Als ik de volgende keer meer tijd aan mijn studie besteed, kan ik het beter doen.” Dit is functionele attributiefeedback omdat je het falen toeschrijft aan iets waar je controle over hebt (je studie-inzet), en je kunt het verbeteren voor de toekomst.
Attributietrainingen zijn trainingen waarbij sporters leren om attributies waaraan ze hun succes of falen toeschrijven positief of niet-negatief te beïnvloeden. Op deze manier blijven hun gevoelens, verwachtingen, zelfvertrouwen en motivatie omtrent hun sport, gedrag en resultaat positief.
Er wordt vaak een focus gelegd op functionele attributiefeedback. Tegenover deze feedback staat disfunctionele attributiefeedback. Waarom is dit soort feedback ontmoedigend? Geef hierbij ook een voorbeeld.
Disfunctionele attributiefeedback leert je dat falen (of succes) toe te wijzen is aan externe, niet-controleerbare en stabiele factoren. Het ontmoedigt je omdat het lijkt alsof falen buiten jouw invloed ligt.
Voorbeeld: Je hebt slecht gepresteerd op hetzelfde examen, maar je denkt: “De docent maakt altijd moeilijke examens, en ik heb gewoon geen talent voor dit vak.” Dit is disfunctionele attributiefeedback omdat je het falen toeschrijft aan iets waar je geen controle over hebt (de moeilijkheid van de toets en je vermeende gebrek aan talent). Dit kan demotiverend werken omdat het lijkt alsof er niets te verbeteren valt.
Ondanks dat functionele attributiefeedback motiverend kan zijn om jezelf te verbeteren omdat je controle hebt over de oorzaak van falen, moet er wel gelet worden op de nadruk hierop tijdens attributietrainingen. Waarom is dat?
Alleen maar focussen op de inzet kan demotiverend werken. Inzet is iets wat intern, controleerbaar en variabel is en is dus onderdeel van functionele attributiefeedback.
Weiners attributietheorie stelt dat er vier verklaringen zijn voor het resultaat van een bepaalde handeling (ofwel in sport vier verklaringen voor waarom je kan verliezen of winnen). Deze worden uiteengezet in de volgende categorieën:
- Interne en stabiele factoren
- Interne en variabele factoren
- Externe en stabiele factoren
- Externe en variabele factoren
Bedenk voor elke categorie een voorbeeld met betrekking tot de sport.
- Interne en stabiele factoren: talent, bekwaamheid, lengte
- Interne en variabele factoren: motivatie, inspanning, inzet
- Externe en stabiele factoren: moeilijkheid van de taak, de regels, de sportcultuur
- Externe en variabele factoren: geluk, weer, het publiek
De attributietheorie van Weiners bestond oorspronkelijk uit vier verklaringen voor het resultaat van een bepaalde handeling (ofwel in sport vier verklaringen voor waarom je kan verliezen of winnen).
Deze theorie is nu uitgebreid naar een derde dimensie die onderscheidt maakt tussen controleerbare en oncontroleerbare factoren. Daarmee zijn er 8 categorieën die gebruikt kunnen worden om het resultaat van een bepaalde handeling te verklaren.
Deze worden uiteengezet in de volgende categorieën:
- Controleerbare, interne en stabiele factoren
- Controleerbare, interne en variabele factoren
- Controleerbare, externe en stabiele factoren
- Controleerbare, externe en variabele factoren
- Niet-controleerbare, interne en stabiele factoren
- Niet-controleerbare, interne en variabele factoren
- Niet-controleerbare, externe en stabiele factoren
- Niet-controleerbare, externe en variabele factoren
Bedenk voor elke categorie een voorbeeld met betrekking tot de sport.
- Controleerbare, interne en stabiele factoren: conditie, techniek
- Controleerbare, interne en variabele factoren: inzet/inspanning
- Controleerbare, externe en stabiele factoren: kwaliteit van coach
- Controleerbare, externe en variabele factoren: strategie, baan/locatie waar je traint
- Niet-controleerbare, interne en stabiele factoren: fysieke kenmerken zoals lengte, talent
- Niet-controleerbare, interne en variabele factoren: gezondheid of blessures
- Niet-controleerbare, externe en stabiele factoren: regels, organisatie van de sport
- Niet-controleerbare, externe en variabele factoren: het weer