Hoorcollege 3: Biopsychosociale modellen Flashcards

1
Q

Verklaringsmodellen antisociaal gedrag

A

Behandelingsgericht:
- Risk-Need-Responsivity (RNR) model
- Good Lives Model (GLM)
Theoretisch:
- Biopsychosociaal model (Raine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychopathie / moord gen

A

Bestaat niet, maar sommige persoonlijkheidskenmerken hebben wel een genetische basis (impulsiviteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Directe relatie biologie en antisociaal gedrag

A
  • Genen bepalen 40-50% van de variatie in antisociaal gedrag (50-60% dus sociale factoren –> interactie).
  • Fysiologische onderactivatie; belangrijke verklaring voor antisociaal gedrag (lage hartslag in rust / geen sterke correlatie).
  • Neurotransmitters; gerelateerd aan agressie; serotonine (5-HT). Maar kunnen niet zeggen dat het een uniek direct effect heeft, want is ook gelinkt aan impulsiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Biosociaalmodel van Raine

A

Belangrijker is de interactie tussen genetica en omgeving
Zowel genetica als omgeving zorgen voor risicofactoren en beschermende factoren.
- Genetica / omgeving; kunnen direct effect hebben maar vaak is er sprake van interactie.
- Vooral interactie verklaard het grootste effect van geweld.
- Genetica zorgt voor bepaalde biologische risicofactoren (expressie van neurotransmitter; lage expressie MAO-A (alleen bij misbruik bij jongens tot antisociaal gedrag PSS) / lage hartslag in rust)
- Omgeving zorgt voor sociale risicofactoren : verwaarlozing in kindertijd / trauma / slachtofferschap / opgroeien in slechte buurt / lage SES.
- Genetica zorgt ook voor beschermende factoren: hoge hartslag in rust / hoge expressie MAO-A
- Omgeving zorgt ook voor beschermde factoren: opgroeien in warm nest / goede peers / goede wijk / hoge SES

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Model van Van Goozen (2007)

A

Voegde tijdsfactoren / nadruk op negatieve levensgebeurtenissen toe aan het model van Raine:
- Uitkomst = antisociale gedragsproblemen / geweld (net als bij Raine)
- Tijdsfactoren = zorgt over tijd voor bepaalde zaken
- Nadruk op negatieve levensgebeurtenissen in de vroege kindertijd
- Genetica kan rechtstreeks zorgen voor neuropsychologische problemen (ADD), maar vroege negatieve ervaringen in de kindertijd kan ook neurobiologische effecten hebben (mishandeling thuis –> vallen / slaan op hoofd, kan ook zorgen hersenletsel) –> cognitieve / emotionele problemen, kunnen ook rechtstreeks effect hebben (Hostile attribution bias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vormen van individu x omgeving interacties

A
  1. Versterkend: bijv. verhoogde stressactiviteit (vrouwen) –> agressie, maar alleen bij sociale afwijzing (moderator van relatie).
  2. Bufferend: Onderzoek Caspi: hoge MAO-A expressie buffer voor relatie misbruik en antisociaal gedrag (vooral bij jongens) –> gaat de relatie misbruik / antisociaalgedrag tegen.
  3. Evocatief: Genetica en omgeving correlatie = Criminele ouders (Genetische constallatie) –> antisociaal kind (genen doorgegeven en criminele omgeving) –> ouderschapsstijl adoptieouder –> blijvende problemen:
    Antisociaal gedrag van kind lokt negatieve reactie bij ouders uit, wat het antisociale gedrag in stand houdt. Biologische kenmerken lokken bepaalde reactie bij omgeving uit.
  4. Social push: sociaal staat op de eerste plaats, pusht het biologische weg –> het milieu is de belangrijkste verklaringsfactor bij antisociaalgedrag. –> lage hartslag voornamelijk risico bij jongens uit goede milieus. (als milieu/omgeving niet meer kan verklaren, dan gaan we naar het biologische kijken).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Genetisch onderzoek

A
  • Tweelingen onderzoek; beperkte mogelijkheden:
  • Kandidaatgenen (onderzoekers hebben specifiek gen in gedachte, waarbij ze denken een link te hebben met een ziekte / persoonlijkheidskenmerk).
  • G x G interacties; interacties tussen specifieke genen
  • G x G x E interacties; expressie afhankelijk van omgeving
  • Genome-wide association studies (GWAS); overeenkomstige genetisch varianten gerelateerd aan een karaktertrek of gedrag. Effecten vaak klein en niet significant.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychofysiologische verklaringen

A

Verlaagde fysiologische (re)activiteit vs. verhoogde fysiologische (re) activateit.
Autonome zenuwstelsel. = parasympatisch / sympathische zenuwstelsel, normaal is één van de twee actief.
- Parasympatisch zenuwstelsel = lichaam is in fysiologische rust
- Sympathisch zenuwstelsel = gaspedaal; verhoogde fysiologische activiteit; fight or flight.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Porges’ kijk op het autonome zenuwstelsel

A

Hij maakte een vergelijking met veiligheid:
- Veilige situatie: op je gemak, relatieve rusttoestand –> parasympatisch
- Gevaar: hyperarousal, hogere hartslag –> sympathisch zenuwstelsel, je lichaam wil een reactie bieden (fight or flight)
- Levensbedreigende situatie: hypoarousal, lagere hartslag –> parasympatisch zenuwstelsel actief, zodanig angstig / geschrokken, kunt niet meer bewegen / bevroren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gezond autonoom zenuwstelsel

A

Gezond systeem gaat op en af tussen para/sympathisch. Traumatisch event: verwaarlozing –> langdurige periode van extreme stress voor het individu.
- Stress-systeem uitgerekt; vastzitten in de ‘off’ modus –> onderactivatie. Heel depressief / vlak affect / vermoeidheid / disconnectie = gerelateerd aan antisociaal gedrag.
- Door trauma stress-systeem uit evenwicht geraakt; na trauma bij het kleinste dingetje in de stress schieten; angstig, paniekerig, hyperactiviteit –> vastzitten in de ‘on’ modus –> hyperactivatie, niet meer tot rust komen, rusteloos. Mensen met een korter lontje / hostile attribution bias = gerelateerd aan antisociaal gedrag
Ofwel, zowel onder/overactivatie van fysiologische systeem kan dus leiden tot antisociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe komt dat? De relatie fysiologische reacties en antisociaal gedrag?

A
  1. Fearlessness: geen angst –> verklaring om aan te geven waarom onderactivatie gerelateerd is aan antisociaal gedrag; gebrek aan angst bij onderactivatie, geen reactie als kind op gestraft worden, zijn er niet bang voor en heeft geen effect.
  2. Stimulatie-zoeken: mensen die onder geactiveerd zijn (lage hartslag), is niet prettig, gaan op zoek naar heftige stimulatie! Groter effect op ASG dan fearlessness.
  3. Prefrontale stoornissen: onszelf inhouden / inhiberen / controle, problemen in dit gebied zorgen voor impulsiviteit, kort lontje –> hyperactivatie.
  4. Diathesis stress model: link verklaren fysiologische / antisociaal gedrag –> eigenlijk het model van Raine (biopsychosociaal model) wat veel gebruikt wordt in de ziekteleer. Risicofactoren zorgen voor gevoeligheid voor ontwikkelen ziektes in interactie met omgeving.
  5. Biologische gevoeligheid voor context: meer theoretisch model, niet iedereen is biologisch even gevoel voor de context, twee typen kinderen:
    * Paardenbloemen = kinderen ongevoelig voor sociale context, maakt niet uit waar ze terecht komen, minder gevoelig.
    * Orchideeën = meer affectie / aandacht / goede omgeving nodig, anders gaat het niet goed. Biologisch gezien meer gevoelig aan de sociale context.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mechanismen en bevindingen fysiologische zaken / antisociaal gedrag

A

Hou het volledige plaatje in je hoofd!
- Biologische predisposities en de omgeving (adversity; negatieve zaken die je meemaakt). –> kunnen rechtstreeks leiden tot antisociaal gedrag, maar kan ook via neurobiologische veranderingen zorgen voor antisociaal gedrag.
Goed verklaren = stigmatiseren voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly