Hoorcollege 3: Biopsychosociale modellen Flashcards
Verklaringsmodellen antisociaal gedrag
Behandelingsgericht:
- Risk-Need-Responsivity (RNR) model
- Good Lives Model (GLM)
Theoretisch:
- Biopsychosociaal model (Raine)
Psychopathie / moord gen
Bestaat niet, maar sommige persoonlijkheidskenmerken hebben wel een genetische basis (impulsiviteit)
Directe relatie biologie en antisociaal gedrag
- Genen bepalen 40-50% van de variatie in antisociaal gedrag (50-60% dus sociale factoren –> interactie).
- Fysiologische onderactivatie; belangrijke verklaring voor antisociaal gedrag (lage hartslag in rust / geen sterke correlatie).
- Neurotransmitters; gerelateerd aan agressie; serotonine (5-HT). Maar kunnen niet zeggen dat het een uniek direct effect heeft, want is ook gelinkt aan impulsiviteit.
Biosociaalmodel van Raine
Belangrijker is de interactie tussen genetica en omgeving
Zowel genetica als omgeving zorgen voor risicofactoren en beschermende factoren.
- Genetica / omgeving; kunnen direct effect hebben maar vaak is er sprake van interactie.
- Vooral interactie verklaard het grootste effect van geweld.
- Genetica zorgt voor bepaalde biologische risicofactoren (expressie van neurotransmitter; lage expressie MAO-A (alleen bij misbruik bij jongens tot antisociaal gedrag PSS) / lage hartslag in rust)
- Omgeving zorgt voor sociale risicofactoren : verwaarlozing in kindertijd / trauma / slachtofferschap / opgroeien in slechte buurt / lage SES.
- Genetica zorgt ook voor beschermende factoren: hoge hartslag in rust / hoge expressie MAO-A
- Omgeving zorgt ook voor beschermde factoren: opgroeien in warm nest / goede peers / goede wijk / hoge SES
Model van Van Goozen (2007)
Voegde tijdsfactoren / nadruk op negatieve levensgebeurtenissen toe aan het model van Raine:
- Uitkomst = antisociale gedragsproblemen / geweld (net als bij Raine)
- Tijdsfactoren = zorgt over tijd voor bepaalde zaken
- Nadruk op negatieve levensgebeurtenissen in de vroege kindertijd
- Genetica kan rechtstreeks zorgen voor neuropsychologische problemen (ADD), maar vroege negatieve ervaringen in de kindertijd kan ook neurobiologische effecten hebben (mishandeling thuis –> vallen / slaan op hoofd, kan ook zorgen hersenletsel) –> cognitieve / emotionele problemen, kunnen ook rechtstreeks effect hebben (Hostile attribution bias)
Vormen van individu x omgeving interacties
- Versterkend: bijv. verhoogde stressactiviteit (vrouwen) –> agressie, maar alleen bij sociale afwijzing (moderator van relatie).
- Bufferend: Onderzoek Caspi: hoge MAO-A expressie buffer voor relatie misbruik en antisociaal gedrag (vooral bij jongens) –> gaat de relatie misbruik / antisociaalgedrag tegen.
-
Evocatief: Genetica en omgeving correlatie = Criminele ouders (Genetische constallatie) –> antisociaal kind (genen doorgegeven en criminele omgeving) –> ouderschapsstijl adoptieouder –> blijvende problemen:
Antisociaal gedrag van kind lokt negatieve reactie bij ouders uit, wat het antisociale gedrag in stand houdt. Biologische kenmerken lokken bepaalde reactie bij omgeving uit. - Social push: sociaal staat op de eerste plaats, pusht het biologische weg –> het milieu is de belangrijkste verklaringsfactor bij antisociaalgedrag. –> lage hartslag voornamelijk risico bij jongens uit goede milieus. (als milieu/omgeving niet meer kan verklaren, dan gaan we naar het biologische kijken).
Genetisch onderzoek
- Tweelingen onderzoek; beperkte mogelijkheden:
- Kandidaatgenen (onderzoekers hebben specifiek gen in gedachte, waarbij ze denken een link te hebben met een ziekte / persoonlijkheidskenmerk).
- G x G interacties; interacties tussen specifieke genen
- G x G x E interacties; expressie afhankelijk van omgeving
- Genome-wide association studies (GWAS); overeenkomstige genetisch varianten gerelateerd aan een karaktertrek of gedrag. Effecten vaak klein en niet significant.
Psychofysiologische verklaringen
Verlaagde fysiologische (re)activiteit vs. verhoogde fysiologische (re) activateit.
Autonome zenuwstelsel. = parasympatisch / sympathische zenuwstelsel, normaal is één van de twee actief.
- Parasympatisch zenuwstelsel = lichaam is in fysiologische rust
- Sympathisch zenuwstelsel = gaspedaal; verhoogde fysiologische activiteit; fight or flight.
Porges’ kijk op het autonome zenuwstelsel
Hij maakte een vergelijking met veiligheid:
- Veilige situatie: op je gemak, relatieve rusttoestand –> parasympatisch
- Gevaar: hyperarousal, hogere hartslag –> sympathisch zenuwstelsel, je lichaam wil een reactie bieden (fight or flight)
- Levensbedreigende situatie: hypoarousal, lagere hartslag –> parasympatisch zenuwstelsel actief, zodanig angstig / geschrokken, kunt niet meer bewegen / bevroren.
Gezond autonoom zenuwstelsel
Gezond systeem gaat op en af tussen para/sympathisch. Traumatisch event: verwaarlozing –> langdurige periode van extreme stress voor het individu.
- Stress-systeem uitgerekt; vastzitten in de ‘off’ modus –> onderactivatie. Heel depressief / vlak affect / vermoeidheid / disconnectie = gerelateerd aan antisociaal gedrag.
- Door trauma stress-systeem uit evenwicht geraakt; na trauma bij het kleinste dingetje in de stress schieten; angstig, paniekerig, hyperactiviteit –> vastzitten in de ‘on’ modus –> hyperactivatie, niet meer tot rust komen, rusteloos. Mensen met een korter lontje / hostile attribution bias = gerelateerd aan antisociaal gedrag
Ofwel, zowel onder/overactivatie van fysiologische systeem kan dus leiden tot antisociaal gedrag.
Hoe komt dat? De relatie fysiologische reacties en antisociaal gedrag?
- Fearlessness: geen angst –> verklaring om aan te geven waarom onderactivatie gerelateerd is aan antisociaal gedrag; gebrek aan angst bij onderactivatie, geen reactie als kind op gestraft worden, zijn er niet bang voor en heeft geen effect.
- Stimulatie-zoeken: mensen die onder geactiveerd zijn (lage hartslag), is niet prettig, gaan op zoek naar heftige stimulatie! Groter effect op ASG dan fearlessness.
- Prefrontale stoornissen: onszelf inhouden / inhiberen / controle, problemen in dit gebied zorgen voor impulsiviteit, kort lontje –> hyperactivatie.
- Diathesis stress model: link verklaren fysiologische / antisociaal gedrag –> eigenlijk het model van Raine (biopsychosociaal model) wat veel gebruikt wordt in de ziekteleer. Risicofactoren zorgen voor gevoeligheid voor ontwikkelen ziektes in interactie met omgeving.
-
Biologische gevoeligheid voor context: meer theoretisch model, niet iedereen is biologisch even gevoel voor de context, twee typen kinderen:
* Paardenbloemen = kinderen ongevoelig voor sociale context, maakt niet uit waar ze terecht komen, minder gevoelig.
* Orchideeën = meer affectie / aandacht / goede omgeving nodig, anders gaat het niet goed. Biologisch gezien meer gevoelig aan de sociale context.
Mechanismen en bevindingen fysiologische zaken / antisociaal gedrag
Hou het volledige plaatje in je hoofd!
- Biologische predisposities en de omgeving (adversity; negatieve zaken die je meemaakt). –> kunnen rechtstreeks leiden tot antisociaal gedrag, maar kan ook via neurobiologische veranderingen zorgen voor antisociaal gedrag.
Goed verklaren = stigmatiseren voorkomen.