Hoorcollege 11 (niet klaar) Flashcards

1
Q

receptoren (anti)-emetica (5)

A

H1, AchM, NK1, D2, 5HT3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke receptor gebruiken we niet in farmaco en waarom?

A

De AchM receptor wordt niet gebruikt, wegens het grote effect overal in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

H; receptor en stofje

A

H1, histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

N; receptor en stofje

A

NK1, neurokinine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

D; receptor en stofje

A

D2, dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

S; receptor en stofje

A

5HT2, serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 andere manieren om braken tegen te gaan

A

braakcentrum remmen (minder doorkomen van imput)
invloedcentra remmen (minder input)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Locatie H1 receptor (2)

A

vestibulair nuclei en CRTZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

H1 receptor antagonisten (2)

A

promethazine, chloorcyclizine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bijwerkingen H1 receptor antagonisten

A

sedatie, verminderd vermogen om bloeddruk en lichaamstemperatuur te reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Locatie NK1 receptor antagonisten (4)

A

braakcentrum, CRTZ, vestibulaire nuclei, visceraal (MDK)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NK1 receptor antagonisten (1)

A

maropitant (breed effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijwerkingen NK1 receptor antagonisten

A

overgevoeligheid/allergisch reacties, pijn op injectieplaats, braken bij hoge dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

locatie D2 receptor antagonist (1)

A

CRTZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

D2 receptor antagonist (2)

A

fenothiazinen, butyrofenonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fenothiazinen (2)

A

chloorpromazine, acepromazine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

butyrofenonen (2)

A

haloperidol, droperidol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

effect D2 receptor antagonisten

A

kalmerend effect (sedativa), zwakke anti-emetische werking, veel pre-operatief gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

locatie 5HT3 receptor antagonisten (2)

A

visceraal MDK en CRTZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

5HT3 receptor antagonisten (3)

A

ondansetron, granisetron, tropisetron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gebruik 5HT3 receptor antagonisten

A

blokkeert serotinine, aanvullend gebruik als maropitant niet voldoende effectief is
niet erkend in DGK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

locaties receptoren (4)

A

visceraal MDK, vestibulaire nuclei, CRTZ, braakcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

receptoren in braakcentrum

A

AchM en NK1

24
Q

receptoren in CRTZ

A

AchM, NK1, D2, H1, 5HT3

25
Q

receptoren vestibulair nuclei

A

AchM, H1, NK1

26
Q

receptoren in visceraal MDK

A

AchM, 5HT3, NK1

27
Q

directe triggers visceraal MDK

A

chemisch: farmaca, toxinen
fysiek: pharynx, maag

28
Q

directe triggers vestibulaire nuclei

A

motion sickness

29
Q

directe triggers braakcentrum

A

centrale stimuli: pijn, emoties, reuk, visueel

30
Q

directe triggers CRTZ

A

chemische stimuli: farmaca, toxinen

31
Q

indirecte stimuli braakcentrum

A

vestibulaire nuclei, CRTZ, vagus zenuw

32
Q

indirecte stimuli CRTZ

A

vestibulaire nuclei, visceraal MDK

33
Q

hoofdgroepen farmaca maagzuur/maagslijmvlies (3)

A

maagzuursecretie remmen
maagzuur neutraliseren
aangetast slijmvlies beschermen

34
Q

maagzuursecretie remmen (2)

A

protonpompremmers, H2 antagonisten

35
Q

maagzuur neutraliseren (1)

A

antacida

36
Q

aangetast slijmvlies beschermen (1)

A

cytoprotectiva

37
Q

protonpompremmers

A

-prazol

38
Q

werking protonpompremmers

A

irreversibele binding H/K-ATPase pomp

39
Q

H2-receptor antagonisten (1)

A

cimetidine

40
Q

opmerkelijk H2 receptor antagonisten

A

alleen geregistreerd voor honden
bindt aan CYP450 enzymen en remt biotransformatie

41
Q

prostaglandine

A

mysoprostol

42
Q

mysoprostol

A

gladde spiercel contractie –> niet bij drachtige dieren

43
Q

Cytoprotectiva

A

sucralfaat

44
Q

werking cytoprotectiva

A

vormt beschermende laag in zure omgeving
bindt aan eiwitten in beschadigd slijmvlies
verminder biobeschikbaarheid andere middelen
alternerend met cimetidine

45
Q

Antacida (2)

A

magnesiumoxide, natriumbicarbonaat

46
Q

werking antacida

A

buffers, tijdelijke neutralisatie

47
Q

farmaca bij darmkrampen

A

parasympatholytica

48
Q

parasympatholytica (3)

A

atropine, hyoscine butylbromide, scopolamine butylbromide

49
Q

farmaca bij diarree

A

opiaten

50
Q

opiaten (1)

A

loperamide

51
Q

opmerking bij loperamide

A

kruist niet de BHB
voorzichtig gebruik bij honden met defecte p9p

52
Q

propulsiva (3)

A

metoclopramide, cisapride, erytromycin

53
Q

parasympatolytica

A

remmen parasympatisch

54
Q

parasympaticomimeticum

A

stimuleren parasympatisch

55
Q

sympaticolytica

A

remmen sympatisch

56
Q

sympaticomimeticum

A

stimuleren sympatisch