Hoofdstuk 8 Flashcards

1
Q

sensatie

A

Elementaire gewaarwording van een stimulus, zoals geregistreerd door een zintuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

perceptie

A

Verwerking en interpretatie van zintuigelijke informatie door de hersenen, de eigenlijke waarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

contrasensitiviteit

A

Sensitiviteit voor verschillen in de hoeveelheid licht tussen aangrenzende regio’s in een patroon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Multimodale benadering van perceptie

A

Benadering waarbij bekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

affordances

A

De actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

perceptuele schematisering

A

Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

visuele beperking

A

Problemen met het gezichtsvermogen, zoals blindheid of slechtziendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

auditieve beperking

A

Probleem met het gehoor, zoals slechthorendheid of doofheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cochleair implantaat (CI)

A

Een hoorapparaat dat de functie van het slakkenhuis overneemt en geluiden niet harder maakt, zoals een gewoon hoorapparaat, maar het geluid omzet in signalen, die naar de gehoorzenuw worden gestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spraakstoornis

A

Spraak die zozeer van de spraak van anderen afwijkt dat communicatie moeilijk wordt of de spreker onaangepast gedrag gaat vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

articulatiestoornis

A

Stoornissen in het spreken, waarbij klanken worden vervormd, vervangen of geheel weggelaten, zoals lispelen, slissen en neusspraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

taalontwikkelingsstoornis (TOS)

A

Stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling in het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stotteren

A

de meest voorkomende spraakstoornis, waarbij vloeiendheid en het ritme van spraak aanzienlijk zijn verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Attention deficit hyperactivity disorder ( adhd)

A

Een gedragstoornis, gekenmerkt door gebrek aan aandacht; impulsiviteit en een lage tolerantiedrempel voor frustratie en overbeweegelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Elementaire gewaarwording van een stimulus, zoals geregistreerd door een zintuig

A

sensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verwerking en interpretatie van zintuigelijke informatie door de hersenen, de eigenlijke waarneming.

A

perceptie

17
Q

Sensitiviteit voor verschillen in de hoeveelheid licht tussen aangrenzende regio’s in een patroon.

A

contrasensitiviteit

18
Q

Benadering waarbij bekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd.

A

Multimodale benadering van perceptie

19
Q

De actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft.

A

affordances

20
Q

Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te onderscheiden.

A

perceptuele schematisering

21
Q

Problemen met het gezichtsvermogen, zoals blindheid of slechtziendheid

A

visuele beperking

22
Q

Probleem met het gehoor, zoals slechthorendheid of doofheid.

A

auditieve beperking

23
Q

Een hoorapparaat dat de functie van het slakkenhuis overneemt en geluiden niet harder maakt, zoals een gewoon hoorapparaat, maar het geluid omzet in signalen, die naar de gehoorzenuw worden gestuurd.

A

Cochleair implantaat (CI)

24
Q

Spraak die zozeer van de spraak van anderen afwijkt dat communicatie moeilijk wordt of de spreker onaangepast gedrag gaat vertonen.

A

spraakstoornis

25
Q

Stoornissen in het spreken, waarbij klanken worden vervormd, vervangen of geheel weggelaten, zoals lispelen, slissen en neusspraak.

A

articulatiestoornis

26
Q

Stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling in het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt.

A

taalontwikkelingsstoornis (TOS)

27
Q

de meest voorkomende spraakstoornis, waarbij vloeiendheid en het ritme van spraak aanzienlijk zijn verstoord

A

stotteren

28
Q

Een gedragstoornis, gekenmerkt door gebrek aan aandacht; impulsiviteit en een lage tolerantiedrempel voor frustratie en overbeweegelijkheid.

A

Attention deficit hyperactivity disorder ( adhd)

29
Q

habituatie paradigma

A

onderzoek naar zintuigelijke vermogens van baby’s gebeurt vaak aan de hand van een

30
Q

novelty response

A

aanbieding van nieuwe stimulus
- reactie op een nieuwe stimulus

31
Q

familiarity response

A

meer uitgesproken reacties bij stimuli die ze kennen

32
Q

onderzoek naar zintuigelijke vermogens van baby’s gebeurt vaak aan de hand van een

A

habituatie paradigma

33
Q

aanbieding van nieuwe stimulus
- reactie op een nieuwe stimulus

A

novelty response

34
Q

meer uitgesproken reacties bij stimuli die ze kennen

A

familiarity response

35
Q

binoculair gezichtsvermogen

A

beelden van beide ogen combineren/integreren
* maakt diepte perceptie mogelijk

36
Q

beelden van beide ogen combineren/integreren
* maakt diepte perceptie mogelijk

A

binoculair gezichtsvermogen