Hoofdstuk 11 Flashcards

1
Q

passieve taalontwikkeling

A

het leren begrijpen van de taal ( comprehensie, receptieve taalontwikkeling )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

actieve taalontwikkeling

A

het zelf praten ( productie )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

foneem

A

klank die binnen een taal een betekenis onderscheidende functie heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een lettergreep of syllabe

A

samenvoeging van fonemen
-> een woord bestaat uit één of meer lettergrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

morfeem

A

kleinste betekeniseenheid in een taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale glimlach

A

De glimlach van een baby in reactie op een
andere persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eenwoordzin of holofrase

A

één woord staat voor een volledige zin, met betekensi afhankelijk van de context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

telegramstijlfase

A

woorden die niet cruciaal zijn voor de boodschap worden weggelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fast mapping

A

nieuw woord na korte kennismaking verbinden met onderliggend concept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Afasie

A

Een taalstoornis waarbij je taalvermogens aangetast zijn of verdwenen als gevolg van een hersenletsel.
-> anders dan bij bijvoorbeeld dementie, worden de geestelijke vermogens van de patiënten in de regel niet aangetast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dyslexie

A

Specifieke leerstoornis gekenmerkt door hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Metalinguïstisch bewustzijn

A

Het begrijpen van het eigen taalgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Logopedie

A

Zorg ( behandeling, voorlichting, preventie en onderzoek) die nodig is als er problemen zijn met stem, spraak, taal, gehoor en/of slikken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Taalontwikkelingsstoornis (TOS)

A

Stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling van het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociaal taalgebruik

A

Taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld is om door die ander te worden begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pragmatiek

A

Het aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

innerlijke taal

A

Niet-uitgesproken interne dialoog, waarmee een persoon zichzelf aanstuurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Egocentrisch taalgebruik (Piaget) of private taal ( Vygotsky)

A

Gesproken taal die niet bedoelt is voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Grammatica

A

Het systeem van regels dat bepaalt hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Babytaal

A

Een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en een zangerige intonatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Taalverwerkingsmechanisme ( language acquisition device, LAD)

A

Een neuraal systeem in de hersenen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van een taal begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Universele grammatica

A

Chomsky’s theorie dat alle talen eenzelfde onderliggende structuur hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

modelleren

A

leren vanuit het nadoen van gedrag van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

referentiële stijl

A

spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
expressieve stijl
spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en anderen uit te drukken
26
Overextensie of overgeneralisatie
De gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan te veel gegeneraliseerd wordt.
27
derextensie of ondergeneralisatie
De gewoonte om woorden te beperkt te gebruiken, iets wat veel voorkomt bij kinderen die leren praten. -> onervaren taalgebruik denkt dat een woord alleen verwijst naar een specifiek exemplaar van een concept en niet naar alle exemplaren van dat concept.
28
Brabbelen
Het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden
29
Prelinguïstische communicatie
baby's spreken nog niet, maar communiceren wel op verschillende andere manieren met hun omgeving (geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie,...); communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitaties en andere niet-linguïstische middelen
30
Taalaanbod
Alle geluiden die een kind vanaf de geboorte ( en ervoor) te horen krijgt + geschreven taal waarmee het in contact komt
31
moniek of geheugenkunst
Technieken om informatie zo te ordenen dat het gemakkelijk wordt die informatie te onthouden.
32
het leren begrijpen van de taal ( comprehensie, receptieve taalontwikkeling )
passieve taalontwikkeling
33
het zelf praten ( productie )
actieve taalontwikkeling
34
klank die binnen een taal een betekenis onderscheidende functie heeft
foneem
35
samenvoeging van fonemen -> een woord bestaat uit één of meer lettergrepen
een lettergreep of syllabe
36
kleinste betekeniseenheid in een taal
morfeem
37
De glimlach van een baby in reactie op een andere persoon
sociale glimlach
38
één woord staat voor een volledige zin, met betekensi afhankelijk van de context
eenwoordzin of holofrase
39
woorden die niet cruciaal zijn voor de boodschap worden weggelaten.
telegramstijlfase
40
nieuw woord na korte kennismaking verbinden met onderliggend concept
fast mapping
41
Een taalstoornis waarbij je taalvermogens aangetast zijn of verdwenen als gevolg van een hersenletsel. -> anders dan bij bijvoorbeeld dementie, worden de geestelijke vermogens van de patiënten in de regel niet aangetast.
Afasie
42
Specifieke leerstoornis gekenmerkt door hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau.
dyslexie
43
Het begrijpen van het eigen taalgebruik.
Metalinguïstisch bewustzijn
44
Zorg ( behandeling, voorlichting, preventie en onderzoek) die nodig is als er problemen zijn met stem, spraak, taal, gehoor en/of slikken.
Logopedie
45
Stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling van het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt.
Taalontwikkelingsstoornis (TOS)
46
Taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld is om door die ander te worden begrepen.
sociaal taalgebruik
47
Het aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen.
pragmatiek
48
Niet-uitgesproken interne dialoog, waarmee een persoon zichzelf aanstuurt.
innerlijke taal
49
Gesproken taal die niet bedoelt is voor anderen
Egocentrisch taalgebruik (Piaget) of private taal ( Vygotsky)
50
Het systeem van regels dat bepaalt hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt.
Grammatica
51
Een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en een zangerige intonatie.
Babytaal
52
Een neuraal systeem in de hersenen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van een taal begrijpen.
Taalverwerkingsmechanisme ( language acquisition device, LAD)
53
Chomsky’s theorie dat alle talen eenzelfde onderliggende structuur hebben.
Universele grammatica
54
leren vanuit het nadoen van gedrag van anderen
modelleren
55
spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen
referentiële stijl
56
spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en anderen uit te drukken
expressieve stijl
57
De gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan te veel gegeneraliseerd wordt.
Overextensie of overgeneralisatie
58
De gewoonte om woorden te beperkt te gebruiken, iets wat veel voorkomt bij kinderen die leren praten. -> onervaren taalgebruik denkt dat een woord alleen verwijst naar een specifiek exemplaar van een concept en niet naar alle exemplaren van dat concept.
derextensie of ondergeneralisatie
59
Het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden
Brabbelen
60
baby's spreken nog niet, maar communiceren wel op verschillende andere manieren met hun omgeving (geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie,...); communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitaties en andere niet-linguïstische middelen
Prelinguïstische communicatie
61
Alle geluiden die een kind vanaf de geboorte ( en ervoor) te horen krijgt + geschreven taal waarmee het in contact komt
Taalaanbod
62
Technieken om informatie zo te ordenen dat het gemakkelijk wordt die informatie te onthouden.
moniek of geheugenkunst