Hoofdstuk 7: de psychologie van het zien Flashcards

(46 cards)

1
Q

Fotoreceptoren

A

Gespecialiseerde cellen die reageren op licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoornvlies

A

Transparant weefsel dat licht passief focust door zijn kromming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Iris

A

Ondoorzichtig, regelt de hoeveelheid licht die doorgelaten wordt, bevindt zich achter het hoornvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pupil

A

Zwart centrum/gat in de iris. Door middel van spieren kan hij groter of kleiner worden om de hoeveelheid licht die de binnenkant van het oog binnenkomt te vergroten of te verkleinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lens

A

Past zich aan om het licht actief te richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Netvlies

A

Membraan aan de achterkant van het oog, met daarin fotoreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fovea

A

Focuspunt, de meest directe zichtlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Blinde vlek

A

Punt waar de oogzenuwen het oog verlaten, geen fotoreceptoren op deze plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan je je focussen op een object?

A

Scherpstelling via de lens: als een voorwerp verder weg is, wordt de lens platter, als het voorwerp dicht bij het oog is, wordt de lens ronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zijn kegels in gespecialiseerd?

A

In detail en kleurenzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar zijn staafjes in gespecialiseerd?

A

Houden zich bezig met weinig licht en perifeer zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kegels:

A
  • Scherp gericht, hoge scherpte
  • Kleurenzicht in fel licht
  • elke kegel fotoreceptor is verbonden met slechts één bipolaire cel
  • De kegels zijn dicht verspreid in de fovea
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Staafjes

A
  • Perifeer zicht, lage scherpte
  • Meerdere staafjes zijn verbonden met 1 bipolaire cel
  • Staafjes zijn veel gevoeliger voor licht dan kegeltjes, omdat zij kleine verschillen in licht moeten waarnemen
  • Komen overal voor behalve in de fovea
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Donkeradaptatie

A

De geleidelijke toename van de gevoeligheid bij het betreden van een donkere kamer. Gedurende deze tijd worden staafjes geregenereerd wat ong 25 minuten duurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lichtadaptatie

A

Kegeltjes worden gebruikt, staafjes worden inactief. Het duurt ongeveer 5 minuten (bijv bij het betreden van fel licht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Transductie

A
  1. Het licht reist door het hoornvlies, de iris, de pupil, de lens en treft het netvlies
  2. De fotochemicaliën van staafjes en kegeltjes ondergaan structurele veranderingen wanneer ze door licht worden geraakt
  3. Bipolaire en ganglioncellen in het netvlies produceren een actiepotentiaal die door de oogzenuw loop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom hebben we een blinde vlek?

A

We hebben neuronen die het oog op een of andere manier moeten verlaten en dat doen ze dan door samen te komen om de oogzenuw te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het bereik van ons kleurensysteem (golflengte)?

A

400-700 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Trichromatische/jonge Helmholtz theorie

A
  1. Drie-primaire wet: deze natuurwet stelt dat elke kleur kan ontstaan door het proportioneel mengen van 3 verschillende golflengten van licht (rood, blauw, geel)
    –> rood: lang, groen: gemiddeld, blauw: kort
  2. Wet van complementariteit
    –> deze wet stelt dat er paren van verschillende golflengten kunnen worden gevonden, die bij elkaar opgeteld wit licht kunnen vormen
20
Q

Oppositieproces theorie

A
  • 3 kleuren paren: rood-groen, blauw-geel, zwart-wit. Van deze kleurenparen kunnen we slechts 1 kleur tegelijk waarnemen.
  • Na beelden - kijken naar groene kleur - zijn groene receptoren actief, treedt vermoeidheid op en bij kijken naar wit wordt groen geremd en wordt rood gezien
  • De hersenen hebben een mechanisme dat kleur waarneemt op een continuüm van groen naar rood. Het verklaart kleurenwaarneming op neuraal niveau
21
Q

Convergentie

A

Beide ogen op een object richten

22
Q

Coördinatie

A

met beide ogen hetzelfde voorwerp volgen

23
Q

Biologische paraatheid

A

Cellen verwachten input te ontvangen, waarbij synapsen worden gevormd en onderhouden wanneer een organisme soort specifieke ervaring heeft

24
Q

Zintuigelijk informatie….

A

geeft aanwijzingen die worden geanalyseerd aan de hand van informatie/herinneringen die al in het geheugen zijn opgeslagen

25
Het visuele systeem...
Registreert alle verschillende kenmerken en integreert ze in één verenigde waarneming
26
In het primaire visuele gebied van de hersenschors...
Analyseren neuronen de sensorische input: * verschillende neuronen reageren bij voorkeur op verschillende patronen * Vanwege hun gevoeligheid voor basiskenmerken van een scene worden deze neuronen kenmerkdetectoren genoemd --> kenmerken zijn kenmerkende eigenschappen van een input, zoals kleur, oriëntatie, contrast, bewegingsrichting etc
27
Gestaltprincipes
1. Nabijheid: clusteren van grote sets in subsets 2. Gelijkenis: het groeperen van elementen die fysiek op elkaar lijken 3. Afsluiting: het negeren van hiaten en vormen zien als volledig omsloten door grenzen 4. Goede voortzetting: lijnen groeperen tot doorlopende lijnen 5. Gemeenschappelijke bewegingen: elementen die in dezelfde richting bewegen lijken tot hetzelfde object te behoren 6. Goede vorm: het produceren van leefregels die elegant, niet-geclusterd, eenvoudig, regelmatig, symmetrisch en voorspelbaar zijn.
28
Waaruit komen illusoire contouren voort?
Uit de poging van onze hersenen om input te begrijpen, vooral wanneer er sprake is van een ongebruikelijke combinatie van elementen
29
Top-down control
wanneer de hersenen beslissen/controleren wat wordt waargenomen
30
Onbewuste interferentie
De temporale, pariëtale en frontale kwabben geven input aan het primaire visuele gebied en kunnen hebben besloten dat er een rand moet zijn op een specifieke plaats. In principe is er spraak van oi wanneer hogere visuele gebieden bepaalde neuronen in de primaire visuele cortex activeren, ongeacht of het kenmerk daadwerkelijk bestaat.
31
Geons
Dit zijn de belangrijkste 3D componenten van het object op verschillende manieren samengesteld
32
Hoe herkennen we een object?
Om een object te herkennen in ons gezichtsvermogen, moeten we een visuele waarneming vormen. Vervolgens proberen we de waarneming te matchen met opgeslagen definities of inzichten om de juiste objectcategorie te verkrijgen
33
Visuele agnosie
Hersenbeschadiging, waarbij mensen wel kunnen zien, maar niet begrijpen wat ze zien.
34
Visuele vorm agnosie
Kan de vorm of omtrek van objecten niet waarnemen
35
Visuele object agnosie
Kan objecten niet visueel identificeren
36
2 stromen van visuele verwerking
1. Wat-traject: gespecialiseerd in het identificeren van objecten (Temporaal/ventrale route) 2. Waar-en-hoe traject: gespecialiseerd in het coördineren van bewegingen met betrekking tot objecten. Helpt om objecten te kunnen lokaliseren (dorsale route)
37
Eigen-ras bias
Mensen maken gemakkelijker onderscheid tussen gezichten van hun eigen etnische groep
38
Fusiforme gyrus
Zit in de temporale kwab en speelt een bijzonder grote rol . Wordt ook wel fusiforme gezichtszone genoemd (FFA)
39
De occipitale kwab en gezichtsherkenning
Speelt een belangrijke rol bij het verwerken van nieuwe gezichten en het onderscheiden van gezichten van andere objecten
40
Diepteperceptie (hoe weten we hoe ver weg een voorwerp is?)
1. Binoculaire dispariteit --> iets verschillende kijk van ogen op hetzelfde object --> hoe kleiner het verschil hoe groter de afstand --> neuronen dicht bij het primaire visuele gebied zijn het meest actief, idealiter ontworpen om diepteperceptie mogelijk te maken 2. Monoculaire signalen --> bewegingsparallex=mate van verandering in het zicht van beide ogen op het ene moment tov het andere, als het voorwerp in de ruimte beweegt --> hoe kleiner de verandering, hoe groter de afstand 3. Picturale aanwijzingen --> Occlusie: nabije objecten sluiten verre objecten uit --> Lineair perspectief: parallelle lijnen lijken samen te vallen naarmate ze verder weg liggen --> Textuurverloop: geleidelijke afname in grootte en afstand van patroon/textuur geeft diepte aan --> Positie tov de horizon: dichter bij de horizon=verder weg --> differentiële verlichting op oppervlakken: de hoeveelheid licht die door een object wordt gereflecteerd verschilt met de locatie van het object
41
Groottebestendigheid
vermogen om een object als ongewijzigd in grootte te zien ondanks veranderingen in de beeldgrootte als het dichterbij of verder weg komt
41
Bottom-up
Van het oog naar het brein
42
Wat is er met gezichten en mensen?
Mensen zijn zeer gevoelig voor gezichten
42
Multisensorische integratie
Beschrijft het samenvatten en accomoderen van informatie uit verschillende zintuigelijke systemen tot 1 samenhangende ervaring.
42
Visuele dominantie effect
Als we tegenstrijdige informatie ontvangen van 2 verschillende zintuigen, wordt het visuele systeem meestal betrouwbaarder geacht.
43
McGurk effect
Dit effect beschrijft het fenomeen dat wordt ervaren wanneer een persoon 1 geluid spreekt (bv "ba"), maar de aandacht wordt gevestigd op het gezicht, dat een ander geluid articuleert (bv "ga"). Het resultaat is dat u het geluid hoort zoals het visueel werd geïdentificeerd