Hoofdstuk 15: Psychische stoornissen Flashcards
Deviance
De mate waarin het gedrag of de ideeën van een persoon als onacceptabel of ongewoon worden beschouwd door de maatschappij
Distress
De negatieve gevoelens die een persoon heeft door zijn of haar aandoening, of de negatieve gevoelens van anderen
Dysfunction
Het onaangepaste gedrag dat interfereert met het succesvol uitvoeren van alledaags gedrag door de persoon
Danger
Gevaarlijk of gewelddadig gedrag gericht op anderen of de persoon zelf
Betrouwbaarheid
De mate waarin verschillende diagnostici die allemaal getraind zijn in hetzelfde systeem onafhankelijk van elkaar tot dezelfde diagnose komen bij dezelfde persoon
Validiteit
Meet het wat het behoort te meten?
Een index van de mate waarin de categorieën klinisch betekenisvol zijn
Mentale stoornis
Een aantasting in de emoties, behoeftes, gedachten of gedrag die
(a) zorgen voor ernstig en voortdurend ongemak en/of vermindering in functioneren
(b) geen ‘normale’ response zijn op een gebeurtenis(sen)
(c) niet verklaard kunnen worden door armoede, vooroordelen, of andere sociale invloeden dat een persoon ervan kan weerhouden om zich adaptief te gedragen of geen bewuste beslissing is om tegen de normen van de samenleving te ageren
Mogelijke gevaren in labeling
- Negatieve gevolgen (lagere zelfwaarde of waarde van anderen)
- Blind voor andere kenmerken van de persoon / kwaliteiten
- Labels zou enkel op de stoornis van toepassing moeten zijn
en niet op de persoon
Medische studenten ziekte
Neiging om symptomen van een ziekte of stoornis dat in boek staat op zichzelf te betrekken
Cultuurgebonden syndomen
Uitingen van geestelijke nood die bijna volledig beperkt zijn tot specifieke culturele groepen. Zoals: anorexia in de VS en internetverslaving in Zuid-Korea
Diagnose van ADHD
Grote toename in diagnose of ADHD in de VS (nu > 11%, 4- 17 jaar)
* Toegenomen begrip van ADHD
* Verhoogde druk op schoolprestatie
* Verminderde kansen om actief te spelen (ruwe spelletjes)
Syndroom van down
- Aangeboren stoornis door foutieve meiose
− Extra chromosoom 21, trisomie-21
De drie P’s die het verloop van een stoornis, de hardnekkigheid, de ernst en het komen en gaan van een stoornis beïnvloeden
- Predisponerende factoren: gebeuren voor het begin van de stoornis en maakt de persoon vatbaar
- Precipiterende factoren: factoren die de stoornis veroorzaken
- Perceptuele factoren: de gevolgen van een stoornis die deze in stand houden als hij eenmaal begonnen is.
Sommige diagnoses komen meer voor bij vrouwen en sommige meer bij
mannen.
Verschillen kunnen komen door:
- Verschillen in rapportage of onderdrukken van psychologisch ongemak
- Verwachtingen van clinici
- Verschillen in stressvolle ervaringen
- Verschillen in het reageren op stressvolle situaties (vrouwen piekeren, mannen bv via geweld)
Gegeneraliseerde angststoornis
*Buitensporige angst en bezorgdheid over gebeurtenissen of activiteiten, de meeste dagen aanwezig voor tenminste 6 maanden
*Niet gericht op specifieke bedreiging, maar op meerdere reële en/of imaginaire bedreigingen
*Uit zichzelf met name als ongerustheid, zich zorgen maken
*Hypervigilantie: verhoogde aandacht voor potentiële bedreiging
Fobieën
= Irrationele angst duidelijk gelinkt aan een categorie, object of gebeurtenis
- Weten vaak dat angst irrationeel is, maar kunnen het niet beheersen
- Verschil normale angst en fobie is de mate waarin
- Natuurlijke selectie: sommige objecten en situaties vrezen we meer dan andere
Paniekstoornis
= Herhaalde paniekaanvallen op onverwachte tijden, zonder specifieke aanleiding
- DSM-5 criteria: ten minste twee paniekaanvallen + daarna minimaal een maand extreem zorgen maken over het krijgen van een nieuwe aanval
- Komt vaak voor in combinatie met Agorafobie: angst voor publieke, openbare plaatsen
Posttraumatische stress stoornis (PTSD)
- Rechtstreeks en expliciet gelinkt aan traumatisch incident
− Herbeleving (nachtmerries, flashbacks) gebeurtenis
− Verhoogde arousal
− Vermijding van gerelateerde gedachten en situaties - Slapeloosheid, irriteerbaarheid, schuldig voelen, depressie
- Genetische aanleg, herhaaldelijke blootstelling aan traumatische gebeurtenissen en ontoereikende sociale steun verhogen risico