Hoofdstuk 3: Genetische en evolutionaire basis van gedrag Flashcards
Genen
Zinvolle stukjes DNA molecuul en regelen het functioneren van de cel en geven instructies om proteïnen te maken
DNA
Bevat 23 chromosomen, dubbelstrengs, is verantwoordelijk voor de genetische overdracht
Rol structurele eiwitten
Vormt de structuur van elke lichaamscel
Rol enzymen
Regelt de snelheid van elke chemische reactie in elke cel
Hoe genen gedrag veranderen
- Een gen wordt uitgedrukt
- Eiwitmoleculen komen vrij
- Er is een verandering in de fysieke structuur/biologie van het lichaam
- De nu veranderende structuren interageren met de omgeving
- Gedragsverandering
2 soorten genen
- Coderende genen: coderen voor unieke eiwitten (20%)
- Regulerende genen: helpen specifieke coderende genen te activeren of te onderdrukken (80%)
Omgevingsfactoren
Deze helpen genen “aan” of “uit” te zetten, wat resulteert in lichamelijke veranderingen, die vervolgens het gedrag veranderen
Genotype
De complete set van genen van een organisme
Fenotype
De waarneembare eigenschappen van het lichaam en de gedragskenmerken zoals de kleur van de ogen
Genexpressie
- De mate waarin het DNA van een gen vertaald is naar een aminozuursequentie (eiwit)
- In iedere cel en op ieder tijdstip zijn sommige genen tot expressie gekomen en anderen niet. Dit wordt gecontroleerd door de biochemische omgeving binnen de cel
Mitose
Moment waarop normale cellen zich delen en vermenigvuldigen.
Bij mitose repliceert elk chromosoom zichzelf en dan deelt de cel zich, waarbij één chromosoom in elk van de twee nieuwe kernen komt. De nieuwe cellen zijn genetisch gelijk.
Meiose
Proces waarbij sperma en eicellen worden geproduceerd. Deze cellen zijn genetisch verschillend, omdat elk chromosoom zich niet maar 1, maar 2 keer vermenigvuldigt. Wanneer de celdeling volgt neemt elke cel slechts de helft van de chromosomenparen in plaats van beide paren. Het resultaat is dat wanneer het sperma en de eicel elkaar ontmoeten en combineren, zij een geheel nieuwe mix van genetische eigenschappen produceren, met de helft van de chromosomen van de moeder en de helft van de vader
Zygoot
Een enkele nieuwe cel, die het volledige complement van 23 gepaarde chromosomen bevat
Eeneiige/monozygote tweeling
Betekent dat ze allebei van dezelfde zygote afkomstig zijn
Dizygote/twee-eiige tweeling
Betekent dat ze allebei van 2 verschillende zygoten afkomstig zijn. Ze zijn dus hetzelfde gelijk als gwn normale zussen bijv
Allel
Paar van genen
Locus
De plaats op het chromosoom
Heterozygoot
de 2 allelen op het locus zijn verschillend
Homozygoot
de 2 allelen op het locus zijn hetzelfde
Mendeliaanse overerving
Dat is zo’n 2x2 tabel met Aa en Aa wat dan voor 50% Aa kan worden, voor 25% AA en voor 25% aa
Polygene kenmerken
- Veel genen beïnvloeden 1 soort gedrag
- Continu tot op zekere hoogte meetbaar
- Pas een normale verdeling toe
Epigenetica
Wanneer de omgeving een omkeerbare verandering in de genfunctie veroorzaakt die de onderliggende structuur van het DNA niet verandert, maar er wel toe leidt dat het gen wordt in- of uitgeschakeld
Methylering
Beïnvloedt of het gen überhaupt eiwit zal produceren. Als methylering optreedt komen er geen eiwitten vrij
Natuurlijke selectie
Een proces dat wordt gedicteerd door obstakels voor overleving en voortplanting uit de natuurlijke omgeving. Leden van de soort die de meest wenselijke eigenschappen hebben, zijn dan in staat de best aangepaste nakomelingen voort te brengen. Natuurlijke selectie vindt dus plaats wanneer er genetische variatie is, die leidt tot verschillende kenmerken bij elk individu