Hoofdstuk 7 Flashcards

1
Q

de motorneuronen die de skeletspieren innerveren komen van de … van het ruggengraat

A

voorste horn (anterior spine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neuromusculaire junctie

A

waar de zenuwvezel zich splitst bij de skeletspier (in het midden van de spier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vertakte zenuwuiteinden (branching nerve terminals)

A

Dit is het complex dat ze zenuwvezel vormt met het oppervlakte van het skeletspier; dit ligt buiten het membraan van de skeletspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

motor eindplaatje

A

de vertakte zenuwuiteinden en het gedeelte van het membraan van de skeletspier waar het op zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het motor eind plaatje is omgeven door

A

een of meerdere Schwann cellen die dit gedeelte isoleren van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

telogliale cellen

A

dit zijn Schwann cellen die om het motor eindplaatje zitten en dus een functie hebben in synaptische transmissies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ziet de plek eruit waar een axon en een skeletspier samenkomen?

A

De myofibril heeft als het ware een kuiltje waar het axon in zit; dit is het synaptische goot of trog. De ruimte die tussen het axon en myofibril zit heet de synaptische spleet. Op de bodem van deze kuil heeft het membraan folds gemaakt om het oppervlakte te vergroten, deze groeven heten ook wel subneurale spleten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

synaptische goot

A

het kuiltje van het membraan van de myofibril waar de axon in zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

synaptische spleet grootte

A

20 tot 30 nanometers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zit er allemaal in het axoneinde bij een skeletspier

A

veel mito’s die voor ATP zorgen voor de synthese van ACh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ACh wordt gesynthetiseerd in het axon in

A

het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ACh in het axon is opgeslagen in

A

kleine blaasjes (300,000 ervan) die van het membraan worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In de synaptische spleet wordt ACh in miliseconden afgebroken door

A

Acetylcholinesterase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Per actiepotentiaal wordt het bij een axoneinde …. ACh blaasjes in de synaptische spleet vrijgegeven

A

ongeveer 125 per actiepotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De plekken waar ACh wordt vrijgelaten in de synaptische spleet…

A

dicht bij de ACh receptoren zodat zo veel mogelijk kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vrijgeven van ACh stappen

A

Een actiepotentiaal in het axon zorgt ervoor dat voltage-gated calcium kanalen in het axonmembraan open gaan. Deze zitten vlak bij dense bars die in het axon zitten. Het calcium gaat in de axon, waar het Ca2+-calmodulin-afhankelijke eiwit kinase activeert. Dit fosforyleert synapsin eiwitten die ACh blaasjes vasthouden aan het cytoskelet van het postsynaptische terminaal. Hierdoor komen de blaasjes vrij en gaan ze naar de actieve sites (waar de dense bars zitten) en geven ze via exocytose ACh vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

synapsin

A

een eiwit dat de ACh blaasjes vasthoudt aan het cytoskelet van het axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

deze twee receptoren zitten aan de skeletspier kant van een synaptisch spleet

A

ACh receptoren en voltage-gated natrium kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Moleculaire structuur ACh receptoren

A

Bestaat uit vijf eiwit subunits
Kind: twee alpha, 1x beta, 1x gamma en 1x delta
Volwassen: twee alpha, 1x beta, 1x epsilon en 1x delta
Zijn allemaal transmembrane en gaan pas open als buiten TWEE Ach moleculen binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

moleculaire gewicht ACh receptor

A

275,000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

aantal ACh moleculen dat moet binden aan ACh receptor

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

diameter ACh receptor en welke ionen kunnen hier doorheen

A

0.65 nanometer

Natrium, kalium en calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoeveel natrium kan een ACh receptor in één miliseconde transporteren wanneer open

A

15,000 tot 30,000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat voor soort ionen kunnen niet door de ACh receptor en waarom?

A

Negatieve ionen, omdat de receptor zelf ook sterk negatief is waardoor ze anionen afstoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk ion gaat het meeste door de ACh receptor en waarom

A

Natrium

1) sodium ionen hebben een hoge concentratie buiten, waardoor deze naar binnen willen
2) het negatieve potentiaal van de skeletspier trekt de natrium ionen naar binnen, terwijl het de efflux van kalium naar buiten tegenhoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

eind plaat potentiaal

A

Een lokale positieve potentiaal verandering in het spiervezelmembraan door de influx van natrium ionen; dit zorgt voor het openen van de natrium kanalen en verdere depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ACh receptoren worden gestimuleerd zolang

A

er ACh in de synaptische spleet aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waar is acetylcholinesterase aanwezig in het synapse?

A

In de sponsachtige laag van het bindweefsel in de synaptische spleet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hoe heet het gebied van de myofibril waar de eind plaat potentiaal plaatsvind?

A

het lokale gebied van het eindplaatje (local area of the end plate); waar het axon en myofibril samenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

een verhoging van het membraan potentiaal van … tot … mV is genoeg voor een actiepotentiaal

A

van 20 tot 30 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

curare

A

een drug dat de het openen van ACh receptoren door ACh blokkeert door er zelf op te zitten

32
Q

butolinum toxine

A

een bacterieel gif dat de hoeveelheid ACh vrijgegeven door een axon vermindert

33
Q

elk impuls dat aankomt bij een neuromusculaire junctie is … zo veel als wat nodig is om een zenuwvezel te stimuleren

A

3 keer zo veel als nodig

34
Q

veiligheidsfactor

A

he ability of neuromuscular transmission to remain effective under various physiological conditions and stresses

35
Q

neuromusculaire juncties hebben een hoge…

A

veiligsheidsfactor (omdat de impuls zoveel groter is dan nodig)

36
Q

vermoeidheid van de neuromusculaire junctie is…. en gebeurt bij …

A

is wanneer de hoeveelheid vrijgegeven ACh afneemt dat de impulsen niet meer doorgegeven wordt aan de spier. Dit gebeurt als de zenuwvezels gestimuleerd worden meer dan 100x per seconde voor meerdere minuten.
Zelfde proces als in de CNS

37
Q

gebeurt vermoeidheid van zenuwen vaak?

A

Nee, is vrij zeldzaam

38
Q

diameter van een Ach blaasje

A

40 nanometer

39
Q

waar worden ACh opslag blaasjes gemaakt

A

in het Golgi in het cellichaam van de motorneuronen in het ruggengraat

40
Q

Hoe komen de ACh opslag blaasjes (leeg) bij de neuromusculaire junctie

A

via het axoplasma

41
Q

aantal ACh moleculen per ACh blaasje

A

10,000 moleculen

42
Q

tijdens een actiepotentiaal gaat de hoeveelheid calcium postsynaptisch omhoog met een … en dit zorgt voor een verhoging van de fusie van de ACh blaasjes met membraan van wel…

A

100 fold

10,000 fold

43
Q

de snelheid van het vrijgeven van ACh, binden en afbreken ervan?

A

5 tot 10 mili s

44
Q

het aantal ACh blaasjes aanwezig in het axon is goed voor …. aantal zenuw - spier impulsen

A

paar duizend

45
Q

Snelle formatie nieuwe ACh blaasjes

A

na elk actiepotentiaal komen er in het postsynaptische membraan coated pits door het samentrekken van clathrin. Binnen 20 seconden worden hier nieuwe blaasjes gevormd, en vlak daarna wordt ACh erin gezet

46
Q

welke drugs stimuleren de spierzenuw op dezelfde manier van ACh, en hoe verschillen ze van ACh?

A

methacholine, carbachol en nicotine. Ze verschillen van ACh doordat ze niet afgebroken worden, waardoor er continue depolarisatie plaatsvindt het moment dat het membraan is herstelt; spastische spiersamentrekkingen

47
Q

welke drie drugs blokkeren acetylcholiesterase, voor hoelang,en wat si het gevolg?

A

neostigmine, fysostigmine, en diisopropylfluorfosfaat.
Bij elk actiepotentiaal gaat de hoeveelheid ACh hierdoor omhoog; spastische spiersamentrekkingen. Dit kan soms ook dodelijk zijn doordat iemand niet kan ademen.
neostigmine en fysostigmine werken een paar uur, echter diisopropylfluorfosfaat werkt voor weken (is een bekend giftig gas) waardoor dood vaak een gevolg is

48
Q

curariforme medicijnen

A

deze medicijnen blokkeren het doorgeven van zenuwimpulsen van de zenuw naar de spier.

49
Q

d-tubocurarine blokkeert… en hoort bij …

A

de functie van ACh op de ACh receptoren

Onderdeel van de curariforme medicijnen

50
Q

myasthenia gravis

A
  • 1 op 20,000 personen
  • spierzwakte doordat niet genoeg zenuwimpulsen naar de spieren worden gestuurd
  • anitlichamen vallen de ACh receptoren postsynaptisch aan; hierdoor wordt de ziekte gezien als een autoimmuun ziekte
  • het eindplaat potentiaal is te zwak op de natrium kanalen te openen; geen depolarisatie
  • kan soms dodelijk zijn
  • neostigmine toedienen om de ACh concentratie te verhogen
51
Q

membraan potentiaal skeletvezels

A

-80 tot -90 mV

52
Q

duratie van een actiepotentiaal in skeletspieren

A

1 tot 5 miliseconden (5x zo lang in grote gemyeliniseerde vezels)

53
Q

snelheid van geleiding in skeletspieren

A

3 tot 5 m/sec, wat 1/13 de snelheid is van snelle gemyeliniseerde neuronen is

54
Q

hoe wordt ervoor gezorgd dat het actiepotentiaal over de gehele spiervezel doorgegeven wordt?

A

via T-tubulus (transverse-tubulus), deze lopen helemaal door een vezel heen. De actiepotentialen zorgen voor calcium vrijgeving in de myofibrillen in de buurt

55
Q

triade van het reticulum bestaat uit

A

één t-tubule en twee terminale cisternae (uitlopers van het sarcoplasmatische reticulum)

56
Q

een t-tubule ligt in

A

de eindes van een sarcoplasmatische reticulum; hier is ook een tubule waar dus de t-tubule in ligt.

57
Q

een t-tubule ligt rond de … lijn

A

A-I band

z-disk in kikkers

58
Q

aantal t tubules in een zoogdieren skeletspier

A

2; in een kikker is dit één

59
Q

lopen t tubules over de lengte of breedte van een myofibril

A

breedte

60
Q

vloeistof in t tubules

A

is het EF, want ze zijn open aan de uiteindes waardoor ze communiceren met de omgeving

61
Q

bestaat een t tubule uit één buis?

A

Nee, ze vertakken in het sarcoplasmatische reticulum van de hoofd branch

62
Q

waarom gaat een actiepotentiaal ook door een t-tubule?

A

Omdat het membraan van een t-tubule een verleging is van het skeletspier membraan; deze vouwt zich naar binnen als het ware.

63
Q

depolarisatie van sarcoplasmatische reticulum door een t-tubule

A

een actiepotentiaal door een t tubule zorgt voor stroomgeleiding in de cisternae. In het membraan van t-tubule zitten dihydropyridine (DHD) receptoren die met calcium kanalen communiceren (ryanodine receptoren) van het sarcoplasmatische reticulum. De DPD receptoren openen de RYR receptoren, waardoor Calcium wordt vrijgegeven uit de cisternae in de myofibril.

64
Q

DHP receptor

A

dihydropyridine receptor

65
Q

RYR receptor

A

ryanodine receptor

66
Q

SERCA

A

sarcoplasmatisch reticulum Calcium ATPase

67
Q

functie SERCA

A

bij repolarisatie van de t-tubule en SR pompt SERCA Ca2+ terug in de SR

68
Q

wanneer is SERCA actief

A

altijd

69
Q

SERCA concentreert … ionen in het …. met een concentratie … keer groter dan in het sarcoplasma

A

SERCA concentreert calcium ionen in het SR met een concentratie 1000 keer groter dan in het sarcoplasma

70
Q

In het SR binden calcium ionen aan

A

calsequestrin, wat tot 40 ionen per molecuul kan binden

71
Q

normale rest concentraite van calcium ionen in het cytosol waar de myofibrillen in zitten

A

<10^-7 molar

72
Q

concentratie van calcium ionen in het cytosol waar de myofibrillen in zitten tijdens conctractie

A

tot wel 2x10^-4 molar, wat 500x groter is en 10x het niveau is wat nodig is voor contractie

73
Q

calcium puls duratie in sarcoplasma

A

1/20 van een seconde

74
Q

calcium puls duratie sarcoplasma in hartspiercellen

A

1/3 van een seconde door de lange actiepotentiaal (plateau)

75
Q

kwaadaardige hyperthermie

A
  • zeer zeldzame, maar gevreesde en soms levensbedreigende bijwerking van algehele anesthesie
  • door o.a. halothane, isoflurane of succinylcholine
  • zes mutaties gevonden, o.a. in de RYR receptor en DHP genen
  • mechanisme onbekend
  • calcium flow niet regelmatig, waardoor extreme spiersamentrekkingen
  • verhoogd metabolisme en dus hitte; cellulaire acidose
  • hoge hartslag, en koorst
  • soms ook rhabdomyolysis
  • hoge kalium levels door beschadigde spiercellen
  • behandeling; koelen en dantrolene
76
Q

rhabdomyolysis

A

het afbreken van skeletspieren

77
Q

dantrolene

A

een drug dat RYR blokkeert, waardoor er geen Ca2+ vrijkomt in het sarcoplasma