Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

twee grootste onderdelen van de cel

A

cytoplasma en de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de celkern is gescheiden van cytoplasma door

A

het nucleaire membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cytoplasma is gescheiden van de omgeving door

A

het celmembraan, ook wel plasma membraan genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het protoplasma

A

Alles waaruit een cel bestaat Bestaat uit vijf bestanden; water, electrolyten, eiwitten, lipiden en koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cellen bestaan voor …% uit water

A

70 tot 85% uit water (op vetcellen na!!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cellulaire chemicalieen zijn aanwezig in de cel als ….

A

opgelost in water of aanwezig als vaste deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

chemische reacties in de cel vinden plaats bij de

A

opgeloste deeltjes of op het oppervlakte van de vaste deeltjes of het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

meest belangrijke ionen in de cel

A

natrium, magnesium, fosfaat, sulfaat en bicarbonaat. Ook natrium, chloride en calcium maar in mindere mate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eiwitten zijn ongeveer ..% van de cel massa

A

10-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

types eiwitten

A

structurele en functionele eiwtten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

structurele eiwitten

A

zijn aanwezig in de cel in de vorm van lange filamenten (polymeren); bijv. microtubules.Fibrilaire eiwitten zijn buiten de cel te vinden, en zijn onderdeel van o.a. collageen, pezen en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functionele eiwtten

A

Aanwezig in een buisvormig-bolvormig vorm. Dit zijn de enzymen en bewegen continue in hun omgeving.Zijn belangrijke catalysten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lipids zijn de structuren die …

A

oplosbaar zijn in vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meest belangrijke lipides, en % hiervan van de totale celmassa

A

fosfaatlipiden en cholesterol; nodig voor celmembraan en membraanbarrieres in de cel

2% van de totale celmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welk celtype bevat veel triglyceriden

A

vetcellen (adipocyten). 95% van hun celmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vetcellen zijn voornamelijk de

A

energie-opslag van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hebben cellen veel koolhydraten?

A

Nee, lage concentraties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

% koolhydraten in cellen

A

1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

% koolhydraten in spiercellen

A

3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

% koolhydraten in levercellen

A

6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar zijn koolhydraten vooral aanwezig?

A

In de omgeving, in de vorm van opgelost glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Opgeslagen koolhydraat in cellen heet

A

glycogen. Kan gedepolymiseerd worden om er koolhydraat van te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

intracellulaire organellen

A

de organellen aanwezig in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat gebeurt er zonder mitochondrion?

A

95% van de energievoorziening zal verdwijnen uit de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

membranen aanwezig in de cel

A

celmembraan, nucleair membraan, membraan van ER, membraan van mitochondrion, lysosoom en Golgi apparatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

functie van lipiden in membranen

A

om te voorkomen dat water en water-oplosbare substanties door het membraan kunnen.Eiwitten kunnen er wel doorheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

2 soorten eiwitten in het membraan

A

eiwitten die porien vormen & eiwitten die als enzym werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

dikte van plasmamembraan

A

7.5 tot 10 nanometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

plasmamembraan bestaat uit…

A

55% eiwitten, 25% fosfolipiden, 13% cholesterol, 3% koolhydraten en 4% andere lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het plasmamembraan is een ….

A

dubbele lipide laag; koppen naar buiten en staarten naar binnen; elke laag is één molecuul dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar zitten de koolhydraten in het plasmamembraan?

A

Deze zitten vast aan de eiwitten in het membraan (binnen of buiten de cel); ze zitten dus niet echt in de lipide laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

drie types lipiden in het plasmamembraan

A

fosfolipiden, sfingolipiden en cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

structuur fosfolipide

A

een hydrofiele kop (fosfaatgroep) en een hydrofobe staart bestaande uit vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat kan wel zelfstandig door de middelste lipide laag (hydrofoob) van celmembraan

A

zuurstof, CO2, alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat kan niet door de middenste lipidelaag van celmembraan

A

urea, ionen en glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

is de structuur van sfingolipiden anders dan die van fosfolipiden?

A

Nee, zelfde structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

sfingolipiden voornamelijk aanwezig in

A

het celmembraan van zenuwcellen; belangrijk voor signaaltransductie en bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

welk onderdeel van cholesterol is vet-oplosbaar?

A

steroide kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

voornaamste functie cholesterol in celmembraan

A

bepalen van de doorlaatbaarheid van het celmembraan en de vloeibaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

twee soorten celmembraaneiwitten

A

integrale eiwitten (zitten helemaal door het membraan heen) &perifere eiwitten (zijn alleen verbonden aan één kant van het membraan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

functies van integrale eiwitten in het celmembraan

A
  1. porien om o.a. ionen door te laten (water en water-oplosbare structuren) 2. drager eiwitten die substanties naar de andere kant brengen 3. enzymen 4. receptoren voor grote structuren zoals hormonen.Via ligand binding en second-messengers laat deze receptor weten dat deze structuur naar binnen wil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

actief transport

A

verplaatsing van een stof door een biologisch membraan tegen het concentratieverval of tegen een elektrochemische gradiënt in, door middel van energietoevoer en speciale transporteiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

perifere eiwitten functie celmembraan

A

zitten bijna altijd vast aan integrale eiwitten

fungeren vaak als enzymen of als controle mechanisme voor poriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

glycocalyx

A

losse koolhydraatlaag om het celmembraan heen (buitenkant) gebonden aan eiwitten en lipides

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

meeste koolhydraten zijn aanwezig in het celmembraan als…

A

glyco-eiwitten en glyco-lipides (binding van de twee)Koolhydraat gedeelte is altijd aan de buitenkant van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

integrale eiwitten zijn bijna altijd

A

glyco-eiwitten; er zit dus een koolhydraat groep aan vastgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

% celmembraan dat glyco-lipides zijn

A

1/10 (10%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

proteoglycanen

A

eiwit-koolhydraat combinaties met gespecialiseerde polysacharideketens (steken naar buiten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

functies van koolhydraten in het celmembraan

A
  1. zijn negatief geladen, geven de cel een negatieve lading2. deze laag bindt met de andere glycocalyx van andere cellen 3. receptor voor hormonen, wat de gebonden integrale eiwitten activeert4. activeren van immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

cytosol

A

inhoud van cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

waaruit bestaat het endoplasmatisch reticulum

A

cisternae (de buisjes) en platte vesciulaire structuren (ribosomen). Ze zijn beide met elkaar verbonden. Je hebt een ruw en glad gedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Membraan van ER lijkt op

A

het plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

functie ER

A

Maken en transport van moleculen naar de cel of golgiapparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

oppervlakte ER

A

30 tot 40 keer die van het celmembraan zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

vloeistof in de ER

A

heet endoplasmatische matrix; is anders dan het cytosol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

ER is verbonden met …

A

De kern. De binnenkant van het ER is verbonden met de ruimte tussen de twee membranen van de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

ribosomen bestaan uit

A

DNA en eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

functie ribosomen

A

eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

functie van glad ER

A

lipide synthese en andere processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

uiterlijk Golgi apparatus

A

zelfde als het ER; 4 of meer lagen van een bilayer met een matrix erin. één zijde ligt dicht bij de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Golgi apparatus veel aanwezig in

A

secretoire cellen; hier is het gelokaliseerd aan de kant waar de stoffen worden uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Golgi werkt samen met …

A

het ER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

functie Golgi

A

Krijgt blaasjes van het ER, en de eiwitten of lipides hier worden afgemaakt om lysosomen, blaasjes en andere componenten te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

lysosomen worden gemaakt in

A

Het Golgi apparatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

lysosomen uiterlijk

A

lange buizen met een lipide bilaag, is gevuld met granules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

functies van lysosomen

A
  1. cellulaire structuren verteren
  2. voedseldeeltjes verteren
  3. ongewenste deeltjes zoals een bacterie verteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

diameter van lysosomen

A

250 tot 750 nanometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

diameter lysosoom granule

A

5 tot 8 nanometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

wat zit er in een lysosoom granule

A

tot wel 40 soorten hydrolase enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

hydrolase enzymen functie

A

splijt een molecuul in twee door waterstof van een watermolecuul met één gedeelte te laten binden en het andere gedeelte te laten binden met een hydroxylgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

eiwitten worden gehydrolyseerd tot

A

aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

glycogeen wordt gehydrolyseerd tot

A

glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

lipiden worden gehydrolyseerd tot

A

vetzuren en glycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

functie van het membraan van de lysosomen

A

om ervoor te zorgen dat de hydrolase enzymen niet in het cytosol komen en vanalles verteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

verschil peroxisomen en lysosomen

A

peroxisomen worden niet gevormd door Golgi maar worden afgesplits van ER of repliceren zichzelf

peroxisomen bevatten oxidases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

functie peroxisomen

A

de oxidases combineren zuurstof met waterstofionen om waterstofperoxide te vormen; dit oxideert substanties in combinatie met catalase, die normaal schadelijk zijn voor de cel (bijv alcohol). Voornamelijk lange-keten vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Hoe wordt alcohol gemetaboliseerd?

A

Via catalase en oxidase in de lever wordt het omgezet tot acetaldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

wat doen secretoire granules/blaasjes

A

ze komen van Golgi apparatus, en het zijn opslag blaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

wat bevat pancreas acinaire cellen?

A

proenzymen (zijn nog niet geactiveerd); worden losgelaten in de leverbuis naar de deodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

waar zijn de mitochondria aanwezig

A

IN het cytoplasma waar vooral veel metabolisme voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

hoeveel mitochondria per cel

A

verschilt per celtype; 100 tot duizenden (cardiomycoten hebben er meer dan vetcellen bijv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

lengte van mitocondria

A

1 tot 7 micrometers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

structuur mitochondrion

A

dubbellaags, waarbij de binnenstelaag golven vormt genaamd cristae (meer oppervlakte). Deze instulpingen hebben oxidatieve enzymen gebonden. De inhoud van de binnenste laag is gevuld met matrix.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

inhoud van matrix van mitochondrion

A

bestaat uit opgeloste enzumen nodig om energie te maken, werken samen met de oxidatieve enzymen in de cristae om voedsel te oxideren en hierbij CO2, water en ATP te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

ATP

A

adenosine tri fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Hoe worden mitochondria gemaakt

A

ze repliceren zichzelf wanneer er meer energie nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

heeft mitochondrion DNA?

A

Ja, zelfde als dat in de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

cytoskelet

A

een netwerk van vezellige eiwitten in de cel; geeft vorm en langs cytoskelet worden stoffen en organellen vervoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

waar worden de eiwitten voor cytoskelet gemaakt

A

door ribosomen in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

hoe worden filamenten gemaakt

A

door polymerisatie van precursor eiwitten

91
Q

waar bevindt zich het actine microfilament

A

aan de buitenkant van het cytoplasma

92
Q

ectoplasma

A

laagje actine microfilamenten aan de buitenkant van het cytoplasma ndogi voor elasticitiet

93
Q

hoe worden de organellen op hun plek gehouden

A

door intermediare filamenten

94
Q

diameter van een microtubulus

A

25 nanometer

95
Q

diameter intermediare filament

A

8-12 nanometer

96
Q

intermediare filamenten bestaan uit

A

vezelactige eiwit dimeren

97
Q

microtubuli bestaan uit

A

alpha en beta tubulin monomeren

98
Q

microfilament diameter

A

7 nanometer

99
Q

drie type celskelet structuren

A

microfilamenten, intermediare filamenten en microtubuli

100
Q

waarom heten intermediare filamenten intermediar

A

qua diameter zijn ze groter dan actine microfilamenten maar kleiner dan microtubuli

101
Q

mist dynamische celskelet type?

A

intermediaire filamenten

102
Q

welke cellen hebben intermediaire filamenten

A

alle

103
Q

desmine filamenten zijn in de

A

intermediaire filamenten in de spiercellen

104
Q

neurofilamenten zijn in de

A

intermediaire filamenten in de neuronen

105
Q

keratins zijn in de

A

intermediaire filamenten in epitheel cellen

106
Q

meest sterke cytoskelet vorm

A

microtubulus (gepolymiseerd tubuline)

107
Q

cilium

A

trilhaartjes van de cel

108
Q

waar zijn microfilamenten zoal aanwezig

A

in cilia, centriolen en mitotische spindles

109
Q

grootste functie microfilamenten

A

als cytoskelet fungeren

110
Q

functies van het cytoskelet

A
  1. vorm geven aan de cel2. bewegen van de cel

3. celdeling4. beweging en positie organellen5. transportband voor onderdelen

111
Q

interfase

A

fase tussen mitoses

112
Q

chromatine materiaal is

A

DNA

113
Q

tijdens mitose wordt chromatine materiaal

A

georganiseerde chromosomen

114
Q

Nucleolus (kernlichaampje)

A

grote, amorfe structuur in de celkern van eukaryotische cellen. De nucleolus bestaat uit RNA, DNA en eiwitten. Zit in de celkern

115
Q

nucleoplasma

A

Het bevat het chromatine en de nucleolus (kernlichaam). De dikke grondvloeistof van het kernplasma wordt het nucleosol genoemd

116
Q

nucleosol

A

vloeistof van de kernplasma

117
Q

nucleaire membraan

A

dubbellaags; binnenlaag zit in de buitenlaag. Is verboden met ER.

118
Q

nucleaire poriën

A

9 nanometers groot door eiwitten die aan de buitenkant gebonden zijn

119
Q

wat kan door nucleaire porien

A

moleculen tot 44,000 moleculaire massa

120
Q

heeft de nucleolus een membraan

A

nee, is alleen een verzameling van eiwitten en RNA

121
Q

wat gebeurt er met de nucleolus tijdens replicatie

A

dan wordt deze groter

122
Q

nucleoli

A

meervoud van nucleolus

123
Q

hoe worden nucleoli gevormd

A

doordat de nucleus RNA maakt; een groot deel hiervan gaat naar buiten, maar een klein deel blijft in de kern

124
Q

welk microorganisme was als eerste op aarde

A

virus

125
Q

grootte klein virus

A

15 nanometer

126
Q

grootte groot virus

A

150 nanometer

127
Q

grootte rickettsia

A

350 nanometer

128
Q

grootte bacterie

A

1 micrometer

129
Q

grootte van een cel

A

5-10 micrometer

130
Q

kleinste structuur gevonden in virus nodig voor leven

A

nucleinezuur met een laagje eiwit

131
Q

zijn nucleinezuren in andere organismes (virussen bijv.) hetzelfde als in mensen?

A

Ja

132
Q

Hoe overleeft een virus

A

via replicatie van zichzelf

133
Q

voordeel van organellen hebben

A

chemische reacties worden efficienter uitgevoerd dan wanneer de enzymen opgelost ronddrijven in het cytosol

134
Q

wat was de laatste additie aan de cel tijdens evolutie

A

de nucleus; dit onderscheidde de cel van andere organismes

135
Q

meeste stoffen komen in de cel via

A

diffussie en actieve transport

136
Q

grotere moleculen gaan de cel in via

A

endocytose

137
Q

twee vormen van endocytose

A

pinocytosis en fagocytose

138
Q

pinocytose wordt gebruikt voor

A

kleine moleculen die de cel niet via diffussie of actief transport kunnen enteren (bijv eiwitten)

139
Q

wanneer gebeurt pinocytose

A

bijna altijd

140
Q

in welke celtype is pinocytose het hoogst

A

macrofagen; per minuut wordt 3% van hun membraan gebruikt voor pinocytose

141
Q

grootte van een pinocytose blaasje

A

100 tot 200 nanometer in diameter

142
Q

Hoe werkt pinocytose

A

eiwitten binden aan celreceptoren specifiek voor die eiwitten. Deze receptoren zijn gelokaliseerd in coated pits. Aan de binnenkant van het celmembraan zitten fibrillaire eiwitten genaamd clathrines, myosine en actine. Als eiwitten binden aan hun receptoren, is er een conformele verandering waardoor het membraan naar binnen vouwt en een blaasje vormt met vloeistof en eiwitten erin.

143
Q

wat is nodig voor pinocytose

A

calcium voor de contractie van clathrines, actine en myosine. Ook ATP

144
Q

fagocytose wordt gebruikt voor

A

grotere deeltjes zoals bacterien, dode cellen of weefselafval

145
Q

welke cellen maken gebruik van fagocytose

A

macrofagen en witte bloedcellen

146
Q

fagocytose en een bacterie

A

ook wel opsonizatie genoemd; antilichamen die al aan de bacterie zitten binden aan receptoren van de macrofaag.

147
Q

hoe werkt fagocytose

A

celmembraan receptoren binden met ligand van het deeltje. Zelfde proces als pinocytose, alleen hier gaan steeds met celmembraan receptoren binden aan het deeltje tijdens het innemen van het deeltje.

148
Q

wat gebeurt er direct na endocytose

A

lysosomen gaan in het blaasje om hun zuur hydrolase te lozen en de deeltjes te verteren. De verteerde deeltjes (aa, glucose) kunnen via diffusie terug in het cytosol

149
Q

wat gebeurt er met wat er over is in het verteringsblaasje

A

deze wordt via exocytose uitgescheiden van de cel met de niet verteerbare deeltjes

150
Q

wat is overblijvend lichaam?

A

het endocytose blaasje met niet verteerbare deeltjes

151
Q

Waarom is er regressie van weefsel?

A

Door afbraak van weefsel door lysosomen

152
Q

Autolyse

A

Wanneer de cel zoveel schade ondervindt; o.a. door hitte of trauma, dat zoveel lysosomen scheuren dat de gehele cel verteerd wordt. Een andere cel repliceert zichzelf dan om deze cel te vervangen.

153
Q

lysosomen en bacterien

A

lysosomen bevatten stofjes die gefagocyteerde bacterien onschadelijk maken.1 lysozyme (bacterie wand weg)2 lusoferine (bind met ijzer om groei te stoppen)3 zuur van 5.0 pH (metabolisme ligt stil)

154
Q

wat betekent autofagie

A

‘auto’=zelf

‘fagie’=opeten

155
Q

autofagie

A

een onderhoudsmechanisme van de cel waarbij oude organellen naar lysosomen worden gebracht in autofagosomen. De afgebroken deeltjes worden door de cel opnieuw gebruikt

156
Q

waar worden autofagosomen gemaakt

A

in het cytosol

157
Q

waar is autofagie belangrijk voor

A

weefselontwikkeling, celonderhoud, homeostase

158
Q

levensduur van een mitochondrion in de lever

A

10 dagen

159
Q

hoeveel lagen heeft een autofagosomen

A

2x een lipid bilayer. De buitenste laag fuseert met de membraanlaag van de lysosoom

160
Q

waar worden eiwitten gemaakt in de cel

A

IN de ribosomen

161
Q

wat doen ribosomen met de eiwitten

A

deel gaat in het cyotosol; ander groot deel gaat naar het endoplasmatische matrix

162
Q

wat gebeurt er met de fosfolipiden en cholesterol gemaakt in het gladde ER?

A

Groot deel wordt in het membraan van het ER gezet zodat deze groeit en onderhouden wordt en het afgesplitste membraan voor de blaasjes te vervangen

163
Q

welk organel maakt enzymen voor glycogeen afbraak

A

gladde ER

164
Q

welk organel maakt enzymen om deeltjes te ontgiftigen (drugs etc)

A

gladde ER

165
Q

Wat is nog een functie van Golgi naast afmaken van eiwitten?

A

Het maken van koolhydraten die het ER niet kan maken, voornamelijk grote saccharide polymeren die gebonden zijn met eiwitten

166
Q

hyluronzuur wordt gemaakt in

A

Golgi apparaat

167
Q

chondroïtinesulfaat wordt gemaakt in

A

Golgi apparaat

168
Q

functie van hyluronzuur en chondroïtinesulfaat

A

1) onderdeel van proteoglycanen2) belangrijk onderdeel van niet-vezelactig deel van het extracellulaire matrix3) principiele componenten van kraakbeen een bot4) belangrijk in o.a. migratie en proliferatie

169
Q

proteoglycanen worden uitgescheiden door

A

slijm en klieren

170
Q

Waar in het ER worden blaasjes met eiwitten afgebroken voor Golgi

A

In het gladde ER; de eiwitten van de ribosomen gaan via de tubulus van ruw naar glad

171
Q

Waar in het Golgi apparaat gaan de ER blaasjes heen?

A

De diepste laag van Golgi

172
Q

Hoeveel minuten na stimulatie van een cel worden en eiwitmoleculen gemaakt

A

3 tot 5 minuten

173
Q

hoeveel minuten na stimulatie van een cel zijn er nieuwe eiwitten in Golgi

A

na 20 minuten

174
Q

Hoeveel minuten na stimualtie van een cel zijn nieuwe eiwitten uitgescheiden

A

1 tot 2 uur

175
Q

waardoor wordt exocytose gestimuleerd

A

calcium ionen; het membraan van her blaasje fuseert dan met het celmembraan

176
Q

functies van Golgi blaasjes

A

uitscheiden eiwitten.onderhouden van celmembraan, ER membraan en mito membraan door nieuw membraan te geven

177
Q

waaruit haalt het lichaam energie

A

uit substanties die reageren met zuurstof - koolhydraten, vetten en eiwitten

178
Q

komen koolhydraten in hun geheel bij de cel?

A

Nee, door de darmen en lever worden ze omgezet tot glucose eerst

179
Q

ATP bestaat uit

A

adenine base,ribose suiker,3x fosfaat radicalen

180
Q

Waarom is ATP een energiedrager?

A

Omdat de laatste twee fosfaat radicalen verboden zijn met high-energy bonds. Deze bindingen zijn echter zwak en kunnen makkelijk verbroken worden om energie vrij te maken

181
Q

Aantal energie in een ATp

A

Per fosfaat radicaal binding die kan brekene 12,000 kalorien, Dus 24,000

182
Q

ADP

A

adenosinedifosfaat

183
Q

Hoe wordt ADP ATP

A

ADP en fosfaatzuur worden samen gebonden tot ATP

184
Q

turnover time van ATP

A

paar minuten

185
Q

glycolyse

A

Wanneer glucose in het cytoplasma wordt omgezet in pyrodruivenzuur

186
Q

komt er energie vrij bij glycolyse?

A

ja 2 ADP wordt ATP, maar dit is slechts 5% van de energie van de cel

187
Q

Simpele stappen energie maken mito

A

pyrodruivenzuur, vetzuren, amino zuren worden omgezet in de mito tot acetyl-CoA in de matrix.Acetyl-CoA wordt dan gesplitst in de Krebs clyclus tot waterstof atomen en CO2. CO2 wordt uit de cel gehaald en dat ademen we uit

188
Q

waterstof in mitochondrion

A

wordt gebruikt voor energie. Elektronen worden van waterstofmoleculen gehaald waardoor ze waterstof ionen worden. DIt wordt meerdere keren herhaalt totdat waterstofionen binden met zuurstof tot water; hierbij komt veel energie vrij waradoor ATP synthetase ADP om kan zetten in ATP.

189
Q

chemomotisch mechanisme

A

Formatie van ATP in de mito

190
Q

Functies van ATP

A

1) Transport van substanties door celmembranen (actief transport bijv.)2) Synthese van chemische onderdelen in de cel3) Mechanisch werk

191
Q

Welke deeltjes moeten via ATP over het celmembraan?

A

Alle ionen, uraat, en organische deeltjes

192
Q

hoeveel % van de geproduceerde ATP in de renale tubulaire cellen worden gebruikt voor retentie van ionen?

A

80%

193
Q

kost het maken van eiwitten ATP

A

JA

194
Q

welke cellen produceren meeste beweging

A

skeletspieren, hartspieren en gladdespiercellen,50% lichaamsmassa

195
Q

welke vorm van beweging doen cellen

A

ameboide locomotie en ciliary movement

196
Q

ameboïde beweging oorsprong naam

A

omdat ameboides ook zo bewegen

197
Q

voorbeeld van ameboïde beweging

A

witte bloedcellen die tussen weefsel kruipen

198
Q

wat is ameboïde beweging

A

de beweging van cellen, vooral witte bloedcellen of fibroblasten of tijdens feutus ontwikkeling (op spier, hart en glad weefsel na).

199
Q

hoe werkt ameboïde beweging

A

De cel bindt zich vast aan receptoren van omliggend weefsel via een gebied van de cel genaamd pseudopodium. De achterkant van de cel trekt zich dan naar dit punt toe, zodat het pseudopodium zich weer kan verplaatsen en stukje verder kan aanhechten etf.

200
Q

metastase

A

uitzaaiing van tumoren naar andere lichaamsdelen

201
Q

metastase is een vorm van

A

ameboïde beweging

202
Q

wat stimuleert ameboïde beweging

A

chemotaxis

203
Q

chemotaxis

A

chemische substanties die cellen aantrekken waardoor ze in beweging komen

204
Q

chemotaxische substanties

A

chemische deeltjes die voor chemotaxis zorgen

205
Q

positieve chemotaxis

A

aangetrokken door specifieke chemische prikkels

206
Q

negatieve chemotaxis

A

verdreven door specifieke chemische prikkels

207
Q

twee vormen van trilhaartjes

A

bewegelijk en niet bewegelijk

208
Q

locaties bewegelijke trilhaartjes

A

ademhalingssysteem (neus) en eileider

209
Q

snelheid bewegelijke trilhaartjes

A

1 cm/min

210
Q

lengte trilhaartje

A

2 tot 4 micrometer boven het celoppervlak

211
Q

heeft elke cel één trilhaartje?

A

Nee, beweegelijke trilhaartjes komen met meerderen uit één cel; tot 200 in de neus

212
Q

structuur trilhaartje

A

Bestaat uit 11 microtubulus, omgeven door een extensie van het celmembraan. 9 tubulus zijn dubbele die om de buitenkant staan, en twee enkele tubulus die in het midden zijn. Trilhaartjes vormen zich uit basale lichamen die in de cel bevindt/

213
Q

wat voor beweging maken trilhaartjes

A

zweepachtige bewegingen

214
Q

wat voor bewegingen maken spermacellen

A

quasisinusoïdaal

215
Q

hoe heet het zwemstaartje van een spermacel

A

flagellum; lijkt op een trilhaartje maar is langer

216
Q

snelheid beweging trilhaartje

A

10 tot 20x per seconde

217
Q

axoneme

A

complex van eiwitstructuren die de 11 microtubulus van trilhaartjes verbindt

218
Q

wat is essentieel voor goed functionerede trilhaartjes

A

Genoeg ATP&Goede concentration calcium en magnesium

219
Q

kan een trilhaartje bewegen zonder celmembraan en axoneme?

A

Ja

220
Q

dyneine

A

een eiwit met ATPase activiteit, die microtubulus paren met andere paren verbindt. Dit zorgt ervoor dat de trilhaartjes buigen

221
Q

primaire trilhaartjes ook wel

A

niet-beweegelijke trilhaartjes

222
Q

primaire trilhaartjes alleen of in groepen?

A

Alleen, één per cel

223
Q

waar zijn primaire trilhaartjes aanwezig + functie?

A

Nieren; in de tubulus. Meten de snelheid van de flow.

224
Q

defecten in primaire trilhaartjes kunnen zorgen voor

A

o.a. cystes in de nieren, polycysteuze nierziekte