Hoofdstuk 35 Flashcards

1
Q

immuniteit

A

Het feit dat het lichaam zichzelf kan beschermen tegen bijna alle organismes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soorten immuniteit

A

aangeboren (innate) en verworven (acquired)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verworven immuniteit

A

Het grootste gedeelte van immunitiet, dat zich pas ontwikkelt op het moment dat het lichaam wordt aangevallen door bijv. een virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aangeboren immuniteit

A

Immuniteit dat aangewezig is sinds geboorte;

  1. Phagocytose door WBCs
  2. Vernietigen van organismes door verteerenzymen
  3. resistentie van de huid tegen invasie
  4. Stoffen aanwezig in het bloed dat lichaamvreemde stoffen aanvalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbeelden van specifieke onderdelen van aangeboren immuniteit

A

1) lysozym, een mucolytisch polysacharide dat bacteriën aanvalt en ervoor zorgt dat ze oplossen; (2) basische polypeptiden, die reageren met bepaalde soorten gram-positieve bacteriën en deze inactiveren; (3) het complementcomplex, dat later wordt beschreven, een systeem van ongeveer 20 eiwitten die op verschillende manieren kunnen worden geactiveerd om bacteriën te vernietigen; en (4) natuurlijke killer-lymfocyten die vreemde cellen, tumorcellen en zelfs sommige geïnfecteerde cellen kunnen herkennen en vernietigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verworven immuniteit ook wel

A

adaptief immuniteit genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk deel van het immuunsysteem maakt antilichamen en activeert o.a. lymfocyten?

A

verworven/adaptief immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met immuniteit zijn we beschermd tegen botulinum ….x de lethale waarde

A

100,000x de lethale waarde zonder immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

twee types verworven immuniteit

A

humorale immuniteit: dit maakt antilichamen geproduceerd door B lymfocyten

cel-gemedieerde immuniteit: T-lymfocyten activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

antilichamen zijn … moleculen

A

globuline moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar worden T lymfocyten gemaakt

A

in de lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar worden antilichamen gemaakt

A

in de lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

antigen staat voor

A

anti(lichaam)gen(eratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt het verworven immuniteit geactiveerd

A

Door antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Antigenen zijn

A

eiwitten of grote polysaccharides van de ziekteverwekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 eisen voor iets om een antigen te zijn

A
  1. moleculair gewicht >8000

2. bevat epitopes (grotere eiwitten hebben dit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verworven immuniteit is het product van ….

A

lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer iemands lichaam geen lymfocyten kan aanmaken

A

Heeft diegene geen verworven immuniteit. Dagen na geboorte overlijd iemand hieraan door bacteriele infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom heeft men zoveel lymfeklieren

A

Zodat er altijd lymfocyten in de buurt van infectie zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

In de meeste gevallen komt het binnendringende middel eerst in de weefselvloeistoffen en wordt vervolgens door lymfevaten naar de lymfeklier of ander lymfoïde weefsel vervoerd; voorbeelden

A

het lymfoïde weefsel van de gastro-intestinale wanden wordt onmiddellijk blootgesteld aan antigenen die vanuit de darm binnendringen. Het lymfoïde weefsel van de keel en farynx (inclusief de amandelen en adenoïden) is goed gelokaliseerd om antigenen te onderscheppen die via de bovenste luchtwegen binnenkomen. Het lymfoïde weefsel in de lymfeklieren wordt blootgesteld aan antigenen die de perifere weefsels van het lichaam binnendringen, en het lymfoïde weefsel van de milt, thymus en beenmerg speelt de specifieke rol van het onderscheppen van antigene middelen die erin zijn geslaagd het circulerende bloed te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Twee grootste populaties van lymfocyten

A

B en T lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

T lymfocyten maken

A

formatie van geactiveerde lymfocyten die cel-gemedieerde immuniteit sturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

B lymfocyten maken

A

antilichamen die humorale immuniteit maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom heten ze T lymfocyten?

A

Omdat ze meestal in de Thymus zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Van welke stamcel komen B en T lymfocyten?

A

van multipotente hematopoëtische stamcellen die gemeenschappelijke lymfoïde voorlopercellen vormen als een van hun belangrijkste nakomelingen als ze differentiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Gaan alle lymfocyten naar de thymus om daar specifieke functie te krijgen?

A

Nee, alleen de T-lymfocyten. De B-lymfocyten gaan door naar de lever in midden-feutale leven en het beenmerg tijdens eind-feutale leven en na geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bursa van FAbricus

A

De bursa van Fabricius of bursa Fabricii is een orgaan dat in vogels belangrijk is voor de aanmaak van B-lymfocyten. Komt alleen bij vogels voor, niet zoogdieren!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De B van B-lymfocyten staat voor

A

Bursale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe T-lymfocyten in de Thymus gemaakt worden

A

De lymfocyten in de Thymus delen zich vele malen; elke lymfocyte wordt reactief voor een ander uniek antigen.
De Thymus controleert deze cellen en zorgt ervoor dat ze niet reageren op lichaamseigen onderdelen. Dit doen ze door ze bloot te stellen aan zelf-antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

% van lymfocyten dat het door de thymus haalt

A

10%, de overige 90% reageert op zelf-antigenen en worden gefagocyteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer gebeurt de T-lymfocyt formatie

A

Vlak voor en na geboorte; hierna niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Verwijderen van de thymus paar maand na geborote

A

vermindert de immuniteit maar verwijdert het nie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Verwijderen van thymus voor geboorte

A

Er is geen cel-gemedieerde immuniteit, waardoor er ook geen transplanttatie rejectie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Verschil B en T lymfocyten

A
  1. B lymfocyten hebben alleen de uitgescheiden antilichamen die reactief zijn, terwijl de gehele T lymfocyten reactief worden
  2. B lymfocyten zijn diverser qua aantal antilihcamen maken; miljoenen types
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

geactiveerde T cellen komen van

A

T lymfocyten die geactiveerd worden heten zo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Specificiteit van verworven immuniteit

A

Elk van deze voorgevormde lymfocyten is in staat om slechts één type antilichaam of één type T-cel te vormen met een enkel type specificiteit, en alleen het specifieke type antigeen kan het activeren. Zodra de specifieke lymfocyt is geactiveerd door zijn antigeen, reproduceert hij wild en vormt enorme aantallen dubbele lymfocyten
Als het een B-lymfocyt is, zal zijn nageslacht uiteindelijk het specifieke type antilichaam afscheiden dat vervolgens door het lichaam circuleert. Als het een T-lymfocyt is, zijn zijn nakomelingen specifiek gesensibiliseerde T-cellen die worden afgegeven aan de lymfe, naar het bloed worden vervoerd en vervolgens door alle weefselvloeistoffen worden gecirculeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

klonen van lymfocyten

A

Dat wil zeggen, de lymfocyten in elke kloon zijn gelijk, oorspronkelijk afgeleid van een of enkele vroege lymfocyten van zijn specifieke type.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe kunnen zoveel soorten B en T lymfocyten onstaan als we relatief weinig genen ervoor hebben (paar honderd)?

A

Het hele gen voor het vormen van elk type T-cel of B-cel is nooit aanwezig in de oorspronkelijke stamcellen waaruit de functionele immuuncellen worden gevormd. In plaats daarvan zijn er alleen gensegmenten - eigenlijk honderden van dergelijke segmenten - maar geen hele genen. Tijdens de voorbewerking van de respectieve T- en B-cellymfocyten, worden deze gensegmenten in willekeurige combinaties met elkaar vermengd en vormen uiteindelijk hele genen. Dit kan op miljoenen manieren waardoor er miljoenen mogelijke combinaties mogelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waarom zijn T en B lymfocyten reactief voor één soort antigen

A

De reden hiervoor is de volgende. In het geval van de B-lymfocyten heeft elk van deze op zijn celoppervlakmembraan ongeveer 100.000 antilichaammoleculen die zeer specifiek zullen reageren met slechts één type antigeen. Daarom, wanneer het juiste antigeen langskomt, hecht het zich onmiddellijk aan het antilichaam in het celmembraan; dit leidt tot het activeringsproces
Bij T-lymfocyten zijn er oppervlakte receptor eiwitten (T-cel receptoren) die zeer specifiek voor een antigen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Rol van macrofagen bij verworven immuniteit

A

ziekteverwekkers worden eerst verteerd door macrofagen; zo worden de antigenen vrijgegeven. De macrofagen gaan rond bij lymfocyten om een match te vinden. Ook geven de IL-1 af, wat een rol speelt bij reproductie en groei van de specifieke lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

T-helper cellen komen van

A

T-lymfocyten die geactiveerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

T-helper cellen functie

A

scheiden lymfokines uit, die de B lymfocyten activeren (degene die nog niet geactiveerd worden, ze worden ook al door antigenen geactiveerd). Zonder de T-helper cellen is het aantal geactiveerde B-lymfocyten sterk verminderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat gebeurt er als B lymfocyten geactiveerd worden

A

Ze worden groter en gaan lijken op lymfoblasten, en een deel van deze cellen gaan differentieren tot plasmablasten, de voorzetter van plasma cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Plasmablast naar plasmacel

A

In de plasmablasten zet het cytoplasma uit en het ruwe endoplasmatisch reticulum prolifereert enorm. De plasmablasten beginnen zich vervolgens te delen met een snelheid van ongeveer eens per 10 uur gedurende ongeveer negen delingen, wat een totale populatie oplevert van ongeveer 500 cellen voor elke oorspronkelijke plasmablast in 4 dagen. De rijpe plasmacel produceert vervolgens in een extreem hoge snelheid gammaglobuline-antilichamen - ongeveer 2000 moleculen per seconde voor elke plasmacel. Op hun beurt worden de antilichamen uitgescheiden in de lymfe en naar het circulerende bloed vervoerd. Dit proces gaat enkele dagen of weken door totdat uiteindelijk uitputting en dood van de plasmacellen optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

geheugen cellen komen van

A

geactiveerde B-lymfocyten. Ze worden in grote hoeveelheden gemaakt, en gaan in meerder lymfeklieren zitten. Ze blijven inactief totdat hetzelfde antigen weer het lichaam betreedt. Hierdoor is een afweerreactie op dit antigen vele male sneller dit keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wanneer je kijkt naar een reactie grafiek, is de grafiek van de secundaire antigen response

A

veel sneller en sterker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

kort- en langlevende plasma cellen verschillen

A

kort-levende plasma cellen zorgen voor snelle protectie maar gaan na een paar dagen dood
lang-levende plasma cellen kunnen veel langer antilichamen aanmaken, zoals voor pokken of de griep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

H1N1

A

influenza virus van 1918

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Antilichamen zijn … en hebben een gewicht van …. en zijn …% van alle plasma eiwitten

A

Gamma globulines genaamd immunoglobulines (Igs)
160,000 en 970,000
20% vd plasma eiwitten

50
Q

Structuur antilichamen

A

Bevat lichte en zware ketens, minimal twee van beide, ookal zijn er ook combinaties van 10 van beide (zijn ook zwaarder). Elke zware keten is parallel aan een lichte keten.
Een antilichaam heeft een y-vorm. De stam zijn de zware ketens, en de twee armen zijn de lichte ketens.

51
Q

Antigenen binden aan de … keten

A

lichte keten; hebben antigen-bindende sites

52
Q

variabele regio antilichaam

A

lichte keten; zware keten is constant.

Het variabele regio verschilt per soort antilichaam

53
Q

functie constante regio antilichaam

A

Het constante deel bepaalt andere eigenschappen van het antilichaam, waarbij factoren als antilichaamdiffusie in de weefsels, hechting aan specifieke structuren in de weefsels, hechting aan het complementcomplex, gemak waarmee de antilichamen door membranen gaan en andere biologische eigenschappen van het antilichaam worden vastgesteld.

54
Q

Hoe worden de lichte en zware keten van antilichamen aan elkaar gehouden

A

via (niet)-covalente bindingen (disulfide bonden)

55
Q

Wanneer het antilichaam zeer specifiek is, zijn er zoveel bindingsplaatsen dat de antilichaam-antigeenkoppeling buitengewoon sterk is, bijeengehouden door

A

(1) hydrofobe binding; (2) waterstofbinding; (3) ionische attracties; en (4) van der Waals-krachten, (5) therdynamica massa actie wet

56
Q

thermodynamische massa actie wet antilichamen

A

Ka = Concentratie gebonden antilichaam-antigen/(C antilichaam x C antgen)

57
Q

Ka

A

Affiniteit constante en meet hoe sterk een antilichaam bindt met een antigen

58
Q

antilichamen zijn bivalent

A

er zijn twee variabele plaatsen op het geïllustreerde antilichaam voor hechting van antigenen, waardoor dit type antilichaam bivalent is. Een klein deel van de antilichamen, die bestaan ​​uit combinaties van maximaal 10 lichte en 10 zware ketens, heeft maar liefst 10 bindingsplaatsen.

59
Q

Vijf algemene klasses antilichamen

A

IgM, IgG, IgA, IgD en IgE

60
Q

Welk antilichaam is 75% van alle antilichamen

A

IgG

61
Q

Welk Ig speelt een rol in allergie

A

IgE

62
Q

Welk antilichaam wordt gevormd tijdens de primaire response

A

IgM

63
Q

IgM aantal bindingsplekken

A

10

64
Q

twee manieren waarop antilichamen het lichaam beschermen

A
  1. het direct aanvallen van de ziekteverwekker

2. activatie van het complement systeem

65
Q

4 manieren waarop een antilichaam een antigen kan aanvallen

A
  1. Agglutinatie, waarbij meerdere grote deeltjes met antigenen op hun oppervlak (bijv. bacteriën of rode bloedcellen) aan elkaar zijn gebonden tot een klomp
  2. Neerslag, waarbij het moleculaire complex van oplosbaar antigeen (bijv. tetanustoxine) en antilichaam zo groot wordt dat het onoplosbaar wordt en neerslaat
  3. Neutralisatie, waarbij de antilichamen de toxische plaatsen van het antigene middel bedekken
  4. Lysis, waarbij sommige krachtige antilichamen af ​​en toe in staat zijn om membranen van cellulaire agentia rechtstreeks aan te vallen en daardoor de agent te scheuren
66
Q

hoofd functie complement systeem

A

het versterken van de acties van de antilichamen en fagocyterende cellen

67
Q

het complement systeem bestaat uit

A

20 eiwitten, meestal voorlopers van eiwitten.
11 eiwitten hiervan heten C1 tm C9
Je hebt ook B en D eiwitten

68
Q

waar zijn de eiwitten van het complement systeem aanwezig

A

bij de plasma eiwttein in het bloed

69
Q

klassieke pathway complement systeem

A

De klassieke route wordt geïnitieerd door een antigeen-antilichaamreactie. Dat wil zeggen, wanneer een antilichaam bindt met een antigeen, wordt een specifieke reactieve plaats op het constante deel van het antilichaam blootgelegd of geactiveerd, en dit bindt op zijn beurt direct met het Cl-molecuul van het complementsysteem. Dit zet een cascade van opeenvolgende reacties in gang, te beginnen met activering van het pro-enzym C1. De gevormde C1-enzymen activeren vervolgens opeenvolgende toenemende hoeveelheden enzymen in de latere stadia van het systeem, zodat vanaf een klein begin een extreem grote, versterkte reactie optreedt

70
Q

vier belangrijke effecten complement systeem

A
    1. Opsonisatie en fagocytose. Een van de producten van de complementcascade, C3b, activeert de fagocytose door neutrofielen en macrofagen sterk, waardoor deze cellen de bacteriën opslokken waaraan de antigeen-antilichaamcomplexen zijn gehecht. Dit proces wordt opsonisatie genoemd. Het verhoogt vaak het aantal bacteriën dat honderden keren kan worden vernietigd.
    1. Lyse. Een van de belangrijkste van alle producten van de complementcascade is het membraanaanvalscomplex (ook wel het cytolytische complex genoemd), dat een combinatie is van meerdere complementfactoren die worden aangeduid als C5b6789. Dit membraanaanvalcomplex voegt zichzelf toe aan de lipide dubbellaag van het celmembraan, waardoor poriën ontstaan ​​die permeabel zijn voor ionen en osmotische breuk van de celmembranen van bacteriën of andere binnendringende organismen veroorzaakt.
    1. Agglutinatie. De complementproducten veranderen ook de oppervlakken van de binnendringende organismen, waardoor ze aan elkaar hechten, waardoor agglutinatie wordt bevorderd.
    1. Neutralisatie van virussen. De complementenzymen en andere complementproducten kunnen de structuren van sommige virussen aantasten en ze daardoor niet-virulent maken.
71
Q

Eiwit B en D werken in op

A

De formatie van C3 naar C3b en C3a

72
Q

functie C3a en C4a

A

activatie van mast cellen en basofielen

73
Q

functie C5a

A

chemotaxis van witte bloedcellen en activatie van mastcellen en basofielen

74
Q

formatie T-lymfocyt geheugencellen

A

T-lymfocytgeheugencellen worden op dezelfde manier gevormd als B-geheugencellen in het antilichaamsysteem. Dat wil zeggen, wanneer een kloon van T-lymfocyten wordt geactiveerd door een antigeen, worden veel van de nieuw gevormde lymfocyten in het lymfoïde weefsel bewaard om aanvullende T-lymfocyten van die specifieke kloon te worden; in feite verspreiden deze geheugencellen zich zelfs door het lymfoïde weefsel van het hele lichaam. Daarom vindt de afgifte van geactiveerde T-cellen bij daaropvolgende blootstelling aan hetzelfde antigeen overal in het lichaam veel sneller en veel krachtiger plaats dan tijdens de eerste blootstelling.

75
Q

Herkennen B en T lymfocyten intacte antigenen?

A

Alleen B lymfocyten herkennen deze

76
Q

Hoe reageren T lymfocyten op antigenen

A

Via de MHC eiwitten op antigen-presenterende cellen in de lymfeweefsels. Dit gebeurt samen met de binding van cel-adhesie receptoren, zodat de cellen lang genoeg gebonden blijven om de T cel te activeren

77
Q

welke cellen zijn antigen presenterende cellen

A

macrofagen, B-lymfocyten en dendritische cellen (deze is meest belangrijk)

78
Q

Accessory cells

A

dendritische cellen

79
Q

MHC zijn gecodeerd in

A

genen genaamd het mahor histocompabiliteits complex (MHC). Zij binden stukken antigen

80
Q

Twee soorten MHC

A

MHC I; presenteren antigenen aan cytotoxische T cellen

MHC II; presenteren antigenen aan Helper T-cellen

81
Q

aantal receptoren sites op een T cel

A

ongv 100,000

82
Q

Drie grote groepen T cellen

A

T-helper cellen, cyotoxische T cellen en regulatoire T cellen (suppressor T cellen)

83
Q

Welke T cellen zijn het meest aanwezig

A

T helper cellen; 75%

84
Q

Functie T-helper cellen

A

Regulatie van alle immuunfuncties, door lymfokines te vormen die op andere immuuncellen werken

85
Q

CD4+ T helper cellen

A

Kan differentieren in subsets die lymfokines maakt die kunnen werken op o.a. B cellen, cytotocische T cellen en suppresor T cellen

86
Q

Drie subsets van T helper cellen

A

Th1, Th2 en th17

87
Q

Hoe de drie subsets van T helper cellen geactiveerd worden

A

Th1; IFNy en IL-12
Th2; IL-4
Th17; TGF-B, IL-1, IL6 en IL23

88
Q

Lymfokines geproduceerd per subset T helper cellen

A

Th1; IF-y, IL2, TNFa, GM-CSF
Th2; IL4,5,6,10,13
Th17; IL17 en 22

89
Q

Immuunreacties drie subset T helper cellen

A

Th1; Macrofaag acivatie, stimulatie IgG productie
Th2; Stimulatie IgE productie, activatie mastcellen en eosinofielen
Th17; Aantrekken van neutrofielen en monocyten

90
Q

zonder lymfokines van T helper cellen

A

dan wordt bijna het gehele immuunsysteem platgelegd

91
Q

HIV

A

humaan immunodeficiëntievirus

92
Q

HIV inactiveert

A

T-helper cellen; waardoor het immuunsysteem wegvalt en AIDS optreedt

93
Q

AIDS

A

verworven immunodeficiëntiesyndroom

94
Q

welke lymfokine is heel potent in de cutotoxische en suppressor T cellen te stimuleren

A

IL2

95
Q

Welke lymfokines zijn de B-cel groei/stimualtie factoren

A

IL4,5 en 6

96
Q

Hoe lymfokines macrofagen beinvloeden

A

Ten eerste vertragen of stoppen ze de migratie van de macrofagen nadat ze chemotactisch zijn aangetrokken tot het ontstoken weefselgebied, waardoor veel ophoping van macrofagen wordt veroorzaakt. Ten tweede activeren ze de macrofagen om efficiëntere fagocytose te veroorzaken, waardoor ze een toenemend aantal binnendringende bacteriën of andere weefselvernietigende middelen kunnen aanvallen en vernietigen.

97
Q

Feedback systeem lymfokines

A

Sommige van de lymfokinen, vooral interleukine-2, hebben een direct positief terugkoppelingseffect bij het stimuleren van activering van T-helpercellen. Dit werkt als een versterker door de respons van de helpercel verder te versterken, evenals de volledige immuunrespons op een binnenvallend antigeen.

98
Q

Killer cellen

A

De cytotoxische T cellen

99
Q

Receptor eiwitten op killer cellen

A

CD8+; bind sterk aan cellen of organismes metde jusite antigen.

100
Q

Hoe worden organismes uitgeschakeld via killer cellen

A

Na binding scheidt de cytotoxische T-cel gatvormende eiwitten af, perforines genaamd, die letterlijk gaten in het membraan van de aangevallen cel slaan. Vloeistof stroomt dan snel de cel in vanuit de interstitiële ruimte. Bovendien geeft de cytotoxische T-cel cytotoxische stoffen direct af in de aangevallen cel. Vrijwel onmiddellijk wordt de aangevallen cel sterk gezwollen en lost deze gewoonlijk kort daarna op.

101
Q

Kunnen killer cellen lichaamseigen cellen aanvallen

A

Ja, zeker in het geval van virussen. Deze gaan in de cellen zitten waardoor ze de antigenen gaan presenteren

102
Q

regulatoire T cellen hoofdfunctie

A

waarschijnlijk het onderdrukken van killer cellen en T helper cellen zodat er niet te veel schade aan het lichaam gedaan wordt

103
Q

Welke receptoren hebeen regulerende cellen

A

CD4+

104
Q

Immuniteit toleratie

A

Fenomeen dat het immuunsysteem niet lichaamseigenweefsel aanvalt; wss danzkij regulerende T cellen

105
Q

reumatische koorts

A

autoimmuunziekte waarbij het lichaam wordt geïmmuniseerd tegen weefsels in de gewrichten en het hart, met name de hartkleppen, na blootstelling aan een specifiek type streptokokkentoxine dat een epitoop in zijn moleculaire structuur heeft die vergelijkbaar is met de structuur van sommige van de eigen zelfantigenen van het lichaam

106
Q

glomerulonefritis

A

autoimmuunziekte waarbij de persoon wordt geïmmuniseerd tegen de basale membranen van glomeruli;

107
Q

myasthenia gravis

A

autoimmuunziekte waarbij immuniteit ontstaat tegen de acetylcholinereceptoreiwitten van de neuromusculaire overgang, waardoor verlamming ontstaat

108
Q

multiple sclerose (MS)

A

autoimmuunziekte waarbij het immuunsysteem de myeline aanvalt die de zenuwvezels bedekt, waardoor de communicatie met het zenuwstelsel wordt verstoord

109
Q

systemische lupus erythematosus (SLE)

A

autoimmuunziekte waarbij de persoon tegelijkertijd wordt geïmmuniseerd tegen veel verschillende lichaamsweefsels, een ziekte die uitgebreide schade en zelfs de dood veroorzaakt wanneer SLE ernstig is.

110
Q

Hoe kan iemand geimmuniseerd worden

A
  1. Injecteren doden organismes die nog wel antigenen heeft
    (koorts, kinkhoest, difterie en vele andere soorten bacteriële ziekten.)
  2. Tegen toxines die behandeld zijn met chemicalien
    (tetanus, botulisme en andere soortgelijke toxische ziekten)
  3. Injecteren van een levend organisme die een verminderde functie heeft
    (pokken, gele koorts, poliomyelitis, mazelen en vele andere virale ziekten.)
111
Q

Actieve en passieve immuniteit

A

actieve immuniteit is waar het lichaam zelf antilichamen maakt tegen antigenen
Passief is wanneer je tijdelijk immuun wordt gemaakt door antilichamen te injecteren, of T cellen. Dit werkt voor 2 tot 3 weken. Werkt maar paar uur als het van een dier komt

112
Q

Allergie is eigenlijk

A

hypersensiviteit van het immuunsysteem

113
Q

Vertraagde-reactie allergie

A

wordt veroorzaakt door geactiveerde T-cellen en niet door antilichamen. In het geval van gifsumak veroorzaakt het toxine van gifsumak op zich niet veel schade aan de weefsels. Bij herhaalde blootstelling veroorzaakt het echter de vorming van geactiveerde helper- en cytotoxische T-cellen. Daarna, na daaropvolgende blootstelling aan het gif, diffunderen de geactiveerde T-cellen binnen een dag of zo vanuit het circulerende bloed in grote aantallen in de huid om te reageren op het gifsumaktoxine. Tegelijkertijd wekken deze T-cellen een celgemedieerde immuunreactie op. Onthoud dat dit type immuniteit het vrijkomen van veel giftige stoffen uit de geactiveerde T-cellen kan veroorzaken, evenals uitgebreide invasie van de weefsels door macrofagen, samen met hun daaropvolgende effecten, kan men begrijpen dat het uiteindelijke resultaat van sommige vertraagde reactie-allergieën kan ernstige weefselbeschadiging zijn. De schade treedt normaal gesproken op in het weefselgebied waar het aanzettende antigeen aanwezig is, zoals in de huid in het geval van gifsumak of in de longen om longoedeem of astmatische aanvallen te veroorzaken in het geval van sommige antigenen in de lucht.

114
Q

atopische allergieen

A

Zijn veroorzaakt door niet-ordinaire reacties van het immuunsysteem
Wordt overgedragen op kind
Veel IgE in bloed; reagines of gevoelige antilichamen

115
Q

Reagins eigenschappen

A

Kunnen sterk aan mast cellen en basofielen binden; half miljoen per cel
Op het moment van binding van IgE met antigen (allergeen) met zo’n cel, barsten deze open en komen histamine, protease, heparine etc. vrij

116
Q

anafylaxie substanties

A

mix van toxische leuktrienen

117
Q

Effect allergiereactie

A

Deze stoffen veroorzaken effecten zoals verwijding van de lokale bloedvaten, aantrekking van eosinofielen en neutrofielen naar de reactieve plaats, verhoogde permeabiliteit van de haarvaten met verlies van vocht in de weefsels en samentrekking van lokale gladde spiercellen. Daarom kunnen verschillende weefselreacties optreden, afhankelijk van het type weefsel waarin de allergeenreactie optreedt. Enkele van de verschillende soorten allergische reacties die op deze manier worden veroorzaakt, worden hierna beschreven.

118
Q

anafylaxie

A

ernstige allergische reactie, wanneer histamine etc. door het gehele lichaam vrijgegeven worden. Zorgt voor vasodilatatie en verhoogde permeabiliteit, waardoor het bloed plasma verliest Kunnen overlijden door shock als ze niet behandeld worden met adrenaline (werkt effect histamine tegen). Verder zorgen de toxische leukotrienes voor spasmes, wat ademen moeilijk maakt

119
Q

Urticaria

A

resulteert van antigeen dat specifieke huidgebieden binnendringt en gelokaliseerde anafylactoïde reacties veroorzaakt. Plaatselijk afgegeven histamine veroorzaakt: (1) vasodilatatie die een onmiddellijke rode opflakkering veroorzaakt; en (2) verhoogde lokale permeabiliteit van de haarvaten die binnen enkele minuten leidt tot lokale afgebakende gebieden van zwelling van de huid. De zwellingen worden gewoonlijk netelroos genoemd. Toediening van antihistaminica aan een persoon vóór blootstelling zal de netelroos voorkomen.

120
Q

Hooikoorst

A

Bij hooikoorts vindt de allergeenreactie plaats in de neus. Histamine dat vrijkomt als reactie op de reactie veroorzaakt lokale intranasale vasculaire dilatatie, met als gevolg een verhoogde capillaire druk en verhoogde capillaire permeabiliteit. Beide effecten veroorzaken een snelle lekkage van vocht in de neusholten en in de bijbehorende diepere weefsels van de neus, en de neusvoeringen worden gezwollen en secretoir. Ook hier kan het gebruik van antihistaminica deze zwellingsreactie voorkomen. Andere producten van de allergeenreactie kunnen echter nog steeds irritatie van de neus veroorzaken, wat het typische niessyndroom kan veroorzaken.

121
Q

Astma

A

Astma komt vaak voor bij de overgevoelige allergische persoon. Bij deze personen vindt de allergeen-reagin-reactie plaats in de bronchiolen van de longen. Hier wordt aangenomen dat een belangrijk product dat vrijkomt uit de mestcellen, de langzaam reagerende stof is van anafylaxie (een mengsel van drie leukotriënen), dat spasmen van de bronchiolaire gladde spier veroorzaakt. Bijgevolg heeft de persoon moeite met ademhalen totdat de reactieve producten van de allergische reactie zijn verwijderd. Het toedienen van antihistaminica heeft minder effect op het beloop van astma omdat histamine niet de belangrijkste factor lijkt te zijn die de astmatische reactie uitlokt