Hoofdstuk 5 groepen waarnemen Flashcards
Discrimination
Elk positief of negatief gedrag richting een sociale groep en zijn leden.
Prejudices
Een positieve of negatieve evaluatie van een sociale groep en haar leden.
Stereotype
Een mentale weergave of indruk van een sociale groep, die mensen vormen door bepaalde kenmerken en emoties met de groep te associëren.
Social group
Twee of meer mensen die een aantal gemeenschappelijke kenmerken delen die sociaal betekenisvol zijn voor zichzelf en anderen.
Social categorization
Het proces van het identificeren van individuen als leden van een sociale groep omdat ze bepaalde typerende kenmerken delen.
Authoritarian personality
Gebaseerd op freudiaanse ideeën: mensen die bevooroordeeld zijn omdat ze hun eigen vijandigheid niet kunnen accepteren, geloven kritiekloos in delegitimiteit van autoriteit en zien hun eigen tekortkomingen bij anderen.
Classical conditioning
Een vorm van leren waarbij een eerder neutrale stimulus, in combinatie met een stimulus die een emotie of andere respons opwerkt, zelf die reactie genereert.
Illusory correlation
Een waargenomen associatie tussen twee kenmerken die niet daadwerkelijk aan elkaar gerelateerd zijn.
Social norms
Algemeen aanvaarde manieren van denken, voelen of gedrag waar mensen in een groep het erover eens zijn en die beoordeeld worden als goed en juist.
Implicit measures
Alternatieven voor zelfrapportage-maatregelen, zoals priming-maatregelen of de IAT, die gebaseerd op moeilijk te beheersen aspecten van de prestaties van mensen, zoals hun reactiesnelheid of nauwkeurigheid.
Contact hypothesis
De theorie dat bepaalde soorten direct contact tussen leden van vijandige groepen stereotypen en vooroordelen zullen verminderen.
Subtype
Een brede sociale groep zoal vrouwen vertalen naar een nauwere en specifiekere sociale groep, het subtype; zoals huisvrouw en feministe.