Hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

prefrontale cortex

A

is heel belangrijk voor hogere cognitieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke hersengebieden hebben de langste ontwikkelingsduur?

A

Prefrontale cortex en de frontale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Executieve functies

A

Executieve functies zijn belangrijk om naar te kijken omdat ze een grote invloed hebben op ons dagelijks leven. Ze hebben bijvoorbeeld een invloed op wat we leren en hoe we ons cognitief ontwikkelen. Maar bijvoorbeeld ook op autorijden en koffie zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

executieve functies hangen samen met de prefrontale cortex.

A
  • Mentale flexibiliteit: het vermogen om te schakelen tussen taken.
  • Inhibitie: Het vermogen om acties te stoppen of te onderdrukken.
  • Planning: Het vermogen om acties te plannen.
    -Werkgeheugen/updaten: De mogelijkheid om informatie ‘online’ te houden, dus om het beschikbaar te houden in het kortetermijngeheugen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Shifting/switching

A

Het switchen tussen verschillende taken is lastig en daarom is het een executieve functie.

  • 3- een 4-jarigen schakelen tussen twee eenvoudige en gecontextualiseerde sets.
  • Tussen de 5 en 6 jaar kunnen de kinderen complexere shifting-taken uitvoeren.
  • Tot de vroege adolescentie is er een toename van het aantal kinderen dat complexe
    shifting-taken onder de knie heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De shift cost

A

verschil tussen shift trials en non-shift trials, dus het verschil tussen
een taak als ze wel moeten switchen en als ze niet moeten switchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Inhibitie

A

het stoppen van reacties die zo goed als automatisch zijn.

  • Er zijn fundamentele veranderingen voor de schoolgaande leeftijd. Er is een verbetering in snelheid en nauwkeurigheid tijdens schoolgaande leeftijd en adolescentie, differentiële effecten in veroudering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Werkgeheugen

A

Dit gaat over de actieve verwerking van de informatie uit het kortetermijngeheugen. Dit is dus de informatie die je echt onthoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kinderen met een beter werkgeheugen ook beter zijn in:

A
  • Taalbegrip
  • Wiskundige vaardigheden
  • Probleemoplossing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kortetermijngeheugen

A

Het kortetermijngeheugen is de geheugenspanne. Dit is dat je informatie tot 30 seconden in het geheugen behouden zonder te repeteren. Repeteren zorgt uiteraard voor een langer behoud.

  • In de vroege kinderjaren heeft het kortetermijngeheugen een zeer beperkte capaciteit, maar het neemt toe gedurende de kindertijd.
  • Oudere volwassenen kunnen ongeveer 90% behouden van wat de jongere volwassenen kunnen behouden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Procedureel geheugen

A

Automatisch, onbewust geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Semantisch geheugen

A

kennis van feiten, concepten, woord betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Epsodisch geheugen

A

herinneren van gebeurtenissen, details, uit het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Veranderingen in basiscapaciteiten

A

( “hardware” = veranderingen in de hersenenstructuur)
Werkgeheugenruimte voor het manipuleren en verwerken van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veranderingen in geheugenstrategieën ( “software”)

A

Effectieve methoden voor het opslaan (in het lange termijngeheugen) en ophalen van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kennis van het geheugen (meta-cognitie)

A

Mensen weten beter hoe hun geheugen werkt en dit resulteert in het selecteren van geschikte leerstrategieën.

17
Q

Kennis van de wereld

A

Hoe meer mensen weten, hoe makkelijker het is om te leren. Want als de te leren informatie bekend is, dan is het gemakkelijker te leren en te onthouden.

18
Q

beschermingsfactoren die achteruitgang in het cognitieve vermogen kunnen voorkomen/vertragen:

A

De beschermende factoren op oudere leeftijd zijn: een betrokken levensstijl, lichaamsbeweging, sociale steun, positieve overtuigingen en gevoel van controle.

Risicofactoren op oudere leeftijd zijn juist: roken, slechte voeding, obesitas en eenzaamheid.

19
Q

MIDUS studie

A

Hoe ouder je wordt, hoe korter deze telomeren zijn.

20
Q

Strategy-based interventies

A

Hierbij leren mensen om geheugenstrategieën te gebruiken en worden ze getraind om deze zo effectief mogelijk te onthouden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:
- Herhaling
- Organisatie
- Visual imagery (het visualiseren van woorden die je moet onthouden).

21
Q

Processpecifieke interventies:

A

Dit is een training van specifieke
informatieverwerkingssystemen zonder expliciete instructies voor de strategie te geven.