Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP)

A

Uitzetten cel B door cel B te hyper polariseren en de cel daarmee verder van de vuurdrempel af te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Graduele potentialen

A

Kleine fluctuaties over het celmembraan die uitdoven over afstand en bij elkaar opgeteld kunnen worden. Zorgen voor IPSP en EPSP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hyperpolarisatie

A

Negatieve lading toedienen, K+ influx of Calcium influx, potentiaalverschil wordt hierdoor groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Depolarisatie

A

Positieve lading toedienen, natrium influx, potentiaalverschil wordt hierdoor kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stimulatie neuron door?

A

Hyperpolarisatie of depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Actiepotentiaal stappen

A
  1. Depolarisatie
  2. Repolarisatie, K+ influx
  3. hyperpolarisatie
  4. Sluiten K+ kanalen, afname rustpotentiaal totdat waarde hersteld is tot de oude waarde.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spronggeleiding

A

In axonen zitten knopen, ook wel kleine onderbrekingen in de isolatielaag, en de actiepotentiaal springt in dit geval over van knoop naar knoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lontgeleiding

A

Soort domino effect waarmee een actiepotentiaal zich verplaatst langs het axon, het een activeert het andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Actiepotentiaal

A

Polariteit omkeren van het celmembraan, vuurdrempel is -50mV. Eenmaal in gang gezet is dit proces niet te stoppen en gedurende dit proces worden neurotransmitters losgelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Communicatie neuronen

A

Via synapsen, presynaptische en postsynaptische kant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rustpotentiaal

A

Potentiële energie, rond de -70 mV, het verschil tussen de intracellulaire en extracellulaire vloeistof in rusttoestand. Binnen in de cel hoort het iets negatiever te zijn dan buiten de cel,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Potentiaal verschil

A

Verschil in lading tussen 2 punten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In stand houden rustpotentiaal

A

Balanceren van A- door K+ influx en efflux via de kanalen.
Voorkomen dat Natrium binnenkomt door een poort.
Natrium/Kalium pomp, verwisselt de natrium in de cel met kalium van buiten de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ionen

A

Atomen met overschot of tekort aan elektronen, overschot is negatief geladen. Tekort is positief geladen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Extracellulaire vloeistof

A

Bevat meer chloride en natrium, houden rustpotentiaal in stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intracellulaire vloeistof

A

Veel eiwitten, negatief geladen, Kalium kan de eiwitten opheffen, deze worden binnengelaten door een poort..

17
Q

Belangrijkste ionen rustpotentiaal

A

Natrium (NA+)
Kalium (K+)
Chloride (CI-)
Grote eiwitmoleculen (A-)

18
Q

EPSP (exciterende postsynaptische potentiaal)

A

Aanzetten van cel B -> depolarisatie van cel B om dichter bij de vuurdrempel te komen.