Hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

Endoplasmatisch reticulum

A

Verzameld eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Golgi lichamen

A

Verpakken van eiwitten + voorzien van adres en postzegel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Microtubuli

A

Transportnetwerk eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nucleair membraan

A

Membraan om de celkern heen, bestaat uit eiwitten en is niet vet oplosbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stappen eiwitsynthese

A

DNA ontvouwen -> transciberen code DNA naar mRNA -> mRNA verlaat nuclues en word gebruikt voor aminozuren -> vormen keten -> eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Transcriptie aminozuren

A

Aminozuren worden gecodeerd in DNA-strengen van nucleotide basen -> wordt mRNA transcriptie -> omzetten van DNA naar mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bases van gedrag

A

Basen -> aminozuren > peptiden > eiwitten > cellen > gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DNA nucleobases

A

Adenine, cytosine, guanine en thymine. Binden aan elkaar, volgorde van deze 4 bepalen de volgorde van de opbouw van aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Allelen, wetten van Mendel

A

1 van iedere ouder, recessief of dominant, 2 allelen nodig om ziekte te krijgen, dominante genen hebben meer kans op over gegeven te worden aan kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Genen

A

Gen is een segment van ons DNA, vormt de blauwdruk voor eiwit synthese in het endoplasmatisch reticulum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Celkern (nucleus)

A

Bevat chromosomen, DNA en menselijk genoom. 46 chromosomen (23 paren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Passage membraaneiwitten

A

-Kanaal
-Poort
-Pomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cel membraan

A

Scheiding tussen de intracellulaire en extracellulaire vloeistof, zit om de cel heen, is semipermeabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Semipermeabel

A

Alleen specifieke moleculen kunnen passeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onderdelen zenuwcel

A

Celmembraan
Nucleus
Nucleair membraan
Endoplasmatisch reticulum
Golgi lichamen
Micro tubuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Histologie

A

Het kleuren van cellen in hersenplakjes onder microscoop kan dit dan bestudeerd worden, kan niet bij levende organismes

17
Q

Herstel van axon PZS

A

Schwann cellen laten in reactie op schade los, blijven op ong dezelfde plek zweven, dit vormt een pad voor de axon, wanneer het pad herstelt is klampen de Schwann cellen weer aan.

18
Q

Schwann cellen

A

Zitten om de perifere zenuwen, zorgt voor axon isolatie, heeft een myeline laagje voor betere geleiding.
Nodig voor herstel van het perifeer zenuwstelsel

19
Q

Oligondrogliacellen

A

Nodig voor axonisolatie, myeliniseren van de axon van neuronen, zorgt voor betere geleiding, bevindt zich in hersenen en ruggenmerg (CZS)

20
Q

Microgliacellen

A

Verdedigingscellen, ontstaan in het bloed als deel van het immuunsysteem, ruimen dood en/of geïnfecteerd weefsel op, heeft rol in Alzheimer, doordat de slechte opruiming leidt tot een opbouw van eiwit.

21
Q

Astrocyten

A

Belangrijk in de bloed-hersenbarrière. Heeft een voedende en ondersteunde functie.

22
Q

Ependymcellen

A

Productie van cerebrospinale vloeistof

23
Q

5 soorten gliacellen

A

Epidymcellen
Astrocyten
Microgliacellen
Oligodendrogliacellen

24
Q

5 soorten gliacellen

A

Epidymcellen
Astrocyten
Microgliacellen
Oligodendrogliacellen
Schwann cellen

25
Q

Twee soorten zenuwcellen

A

Neuronen en gliacellen

26
Q

Soorten neuronen

A

Sensorische neuronen
Inter neuronen
Motorische neuronen

27
Q

Sensorische neuronen

A

Lange dendrieten en korte axonen, axon in CZS rest niet.

28
Q

Interneuronen

A

Korte dendrieten, korte axonen, alles bevindt zich in CZS

29
Q

Motorische neuronen

A

Korte dendrieten, lange axonen, axon buiten CZS, rest binnen in ruggenmerg en hersenstam

30
Q

Structuur neuron

A

Dendrieten (input)
Cellichaam (integratie)
Axon (output)

31
Q

3 opties voor eiwitten

A

In de cel blijven
Celmembraan ingaan
Cel verlaten

32
Q

Hoe worden potentiaalverschillen veroorzaakt door stromende ionen?

A

Diffusie
Concentratie gradient
Voltage gradient

33
Q

Diffusie

A

Passief, ionen stromen van hoge naar lage concentratie

34
Q

Concentratie gradient

A

Verschil in concentratie tussen intra- en extracellulaire vloeistof

35
Q

Voltage gradient

A

Verschil elektrische lading intra- en extracellulaire vloeistof