Hoofdstuk 2: Geschiedenis Van De Vertaalwetenschap Na 1930 Flashcards

1
Q

Vanaf begin 20e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog werd taal gezien als…?

A

Vormend element van de werkelijkheid, en dus niet als middel waarmee de werkelijkheid gecommuniceerd kan worden.
Een vertaling is slechts een interpretatie en de vertaler staat eigenlijk voor een onmogelijke taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie was Walter Benjamin?

A

Een Duits-joodse cultuurfilosoof (1892-1940) die ook vertaalde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat waren Walter Benjamin’s ideeën?

A

Een kunstwerk is er niet voor de ontvanger, maar om kunst te zijn. Rekening houden met de ontvanger leidt alleen maar af.
Zo ook met vertalen, dat ook een kunstvorm is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bedoelde Walter Benjamin met de ‘zuivere taal’ waarnaar gestreefd moet worden?

A

Het overbrengen van de intentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie was José Ortega y Gasset?

A

Een Spaanse filosoof en essayist (1884-1955) die nadacht over de functie van taal en overtaalbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat waren Gasset’s ideeën?

A

Vertalen, lezen, spreken en schrijven zijn absoluut. De menselijke realiteit is afhankelijk van perspectief en daardoor beperkt. Omdat een mens nooit alles zal weten is vertalen een utopie.
Een vertaling is echter wel een pad naar het origineel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie was Ezra Pound?

A

Een Amerikaanse dichter en criticus (1885-1972) die grotendeels in Europa woonde. Hij vertaalde ook poëzie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 2 vormen kan een vertaling aannemen volgens Ezra Pound?

A
  1. Interpreteren of begeleiden (naast het origineel).
  2. Herschrijven van het gedicht en daarmee eigenlijk een nieuw gedicht in doeltaal schrijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar waren de jaren 1940-1950 vooral op gericht?

A

Vertaalbaarheid en het overbruggen van verschillen tussen talen/culturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie was Roman Jakobson?

A

Een Russische taalkundige (1896-1982) die wordt gezien als grondlegger van de moderne taalwetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar staat Roman Jakobson om bekend?

A

Zijn classificaties van de functies van taal en zijn communicatiemodel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat waren Roman Jakobsons ideeën?

A

Betekenis moet toegekend worden aan het signum en niet aan het signatum.
Vertalen is een proces van hercodering en is altijd mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 soorten vertaling onderscheidde Jakobson?

A
  1. Intralinguale vertaling, of herformulering (binnen dezelfde taal).
  2. Interlinguale vertaling, of het eigenlijke vertalen (naar een andere taal).
  3. Intersemiotische vertaling, of transmutatie (naar b.v. niet-verbale communicatie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk artikel is de overgang van de filosofische benadering van vertalen naar een meer praktische aanpak?

A

‘A methodology for translation’ van Jean-Paul Vinay en Jean Darbelnet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 7 vertaaloplossingen onderscheidden Vinay & Darbelnet?

A
  1. Leenwoorden.
  2. Calque (neologisme op basis van de structuur van de brontaal).
  3. Letterlijke vertaling.
  4. Transpositie (verandering van woordsoort).
  5. Modulatie (ander perspectief).
  6. Equivalentie (zelfde boodschap maar aander idioom etc.).
  7. Adaptatie (vervanging door element uit de doeltaal).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar gaat het in de jaren 1960-1970 vooral over in het vakgebied?

A

Equivalentie. Wat is het en hoe ziet het vakgebied van vertalen eruit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tussen welke 2 soorten equivalentie maakte Eugene Nida onderscheid?

A
  1. Formele equivalentie.
  2. Dynamische equivalentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat bedoelde Nida met formele equivalentie?

A

Zoveel mogelijk gelijk aan brontekst qua vorm & inhoud.

19
Q

Wat bedoelde Nida met dynamische equivalentie?

A

Zoveel mogelijk hetzelfde effect op de lezer als het origineel.

20
Q

Wat waren Jiri Levys ideeën?

A

Vertalen is een vorm van communicatie waarbij de boodschap van het origineel moet worden overgebracht.

21
Q

Welk hulpmiddel schreef Levy?

A

‘Vertalen als besluitvormingsproces’ waarin hij een serie beslissingen beschrijft waar de vertaler steeds uit moet kiezen.

22
Q

Wat waren Katharina Reiss haar ideeën?

A

Een vertaling moet functioneel equivalent zijn voor de lezer. De vertaling moet uitgaan van een gedetailleerde analyse van de brontekst.

23
Q

Wie was James S. Holmes?

A

Een Amerikaans-Nederlanse onderzoeker en vertaler. Later werd hij hoofdmedewerker van de nieuwe vertaalafdeling van de Universiteit van Amsterdam.

24
Q

Welk artikel van James S. Holmes gaf het vakgebied zijn naam en legde grondslag het onderzoeksgebied?

A

‘The name and nature of translation studies’.

25
Q

Welk dubbel doel heeft de vertaalwetenschap volgens Holmes?

A
  1. De verschijnselen vertaling en vertalen te beschrijven zoals die zich in onze ervaringswereld voordoen, en;
  2. Algemeen geldige principes te vinden met behulp waarvan deze verschijnselen kunnen worden verklaard en voorspeld.
26
Q

Welke 2 takken van de vertaalwetenschap onderscheidde Holmes?

A
  1. Descriptieve vertaalwetenschap.
  2. Theoretische vertaalwetenschap.
27
Q

Wie was Gideon Toury?

A

Een Israëlische vertaalwetenschapper (1942-2016) die onderzoek deed naar hoe het onderzoek in de vertaalwetenschap tot nu toe was gedaan.

28
Q

Welke 2 takken vertaalwetenschappen onderscheidde Toury, en bij wiens ideeën sloot dit aan?

A
  1. Prescriptieve (beschrijft wat er gebeurt tijdens het vertaalproces), en;
  2. Descriptieve (schrijft voor hoe een vertaling moet worden aangepakt).
    Dit sluit aan bij James S. Holmes idee.
29
Q

Wie gebruikte als eerste het begrip ‘translation norms’ en wat werd hiermee bedoeld?

A

Gideon Toury gebruikte deze term als eerst voor de ongeschreven regels van de vertaalpraktijk.

30
Q

Hoe werd er in de jaren 1980 tegen vertalen aangekeken?

A

Vertalen wordt gezien als een eigen schrijfvorm en moet verschillen in taal & cultuur overbruggen.

31
Q

Wat zijn de 2 vertaalstrategieën volgens Antoine Berman?

A
  1. Naturalisatie.
  2. Letterlijk vertalen.
32
Q

Hoe kijkt Antoine Berman aan tegen vertaalde romans?

A

Vertalingen lijken teveel op elkaar terwijl de originelen juist verschillen door vervormende tendensen die worden gestandaardiseerd in een vertaling.

33
Q

Wat is volgens Antoine Berman het ethische doel van vertalen?

A

Het vreemde als vreemd te ontvangen.

34
Q

Welke theorie heeft Hans Vermeer opgesteld?

A

De skopostheorie.

35
Q

Hoe luidt de skopostheorie?

A

De vertaler moet zich richten op het doel (skopos) van de tekst in de doelcontext.
Een goede vertaling sluit aan bij de beoogde lezer.

36
Q

Hoe staat het ervoor met het vakgebied in de jaren 1990 en daarna?

A

Het vakgebied staat op eigen benen, publicaties en opleidingen nemen toe.
De functie van vertalen staat centraal, ook wordt er gesproken of cultuurspecifieke elementen.

37
Q

Welke 2 manieren van vertalen onderscheid Lawrence Venuti?

A
  1. Domestication.
  2. Foreignization.
38
Q

Welke van de 2 manieren van vertalen heeft Venuti’s voorkeur?

A

Op literair gebied: foreignization. Hij vindt dat het publiek best mag weten dat het een vertaling leest en dat de vertaler best zichtbaar mag zijn.

39
Q

Wie was Christiane Nord?

A

Een Duitse vertaalwetenschapper (1943) die in 1997 ‘Translating as purposeful activity’ schreef.

40
Q

Waarvan gaf Nord’s boek ‘Translating as a purposeful activity’ een overzicht?

A

Verschillende functionalistische vertaaltheorieën.

41
Q

Is de vertaler ontvanger of zender volgens Christiane Nord?

A

Beide. De vertaler is ontvanger van de brontekst en zender van de doeltekst.

42
Q

Wat was Christiane Nord’s communication brief?

A

“Definition of the communicative purpose for which the translation is needed.”

43
Q

Uit welke 6 vragen bestaat Christiane Nord’s communication brief?

A
  1. Wat is de functie van de tekst?
  2. Wie is de lezer van de tekst?
  3. Waar en wanneer leest de lezer de tekst?
  4. Wat is het medium van de tekst.
  5. Wat is het motief?
  6. Waarom wordt de brontekst vertaald?
44
Q

Wat waren de eerste ‘vertalingen’ in Nederland?

A

Verklarende notities in Latijnse manuscripten.