Hoofdstuk 1: Vertalen: Belang En Achtergrond Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 kenmerken van een vertaling?

A
  1. Beoogt hetzelfde effect te hebben op de lezer als het origineel.
  2. Moet op zichzelf kunnen staan, los van het origineel.
  3. Is geschreven in goed, foutloos Nederlands.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke verschuiving heeft plaatsgevonden in de geschiedenis van de vertaalwetenschap?

A

Van vertalen op woordniveau naar vertalen op tekstniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een brontekstgerichte vertaling?

A

Een vertaling die de lezer zo dicht mogelijk bij het origineel brengt, ook wel ‘exotiserend vertalen’ genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een doeltekstgerichte vertaling?

A

Een vertaling die de tekst zo dicht mogelijk bij de lezer/doelcultuur brengt, ook wel ‘domesticerend vertalen’ genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Naar welke 3 dingen wordt gekeken bij het kiezen van een vertaalstrategie?

A
  1. De doelgroep.
  2. De tekstfunctie.
  3. Het teksttype.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 6 tekstfuncties onderscheiden we?

A
  1. Referentiële functie.
  2. Expressieve functie.
  3. Appellatieve functie.
  4. Esthetische functie.
  5. Metalinguale functie.
  6. Fatische functie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de referentiële functie?

A

De nadruk ligt op het onderwerp, een bepaalde situatie in de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de expressieve functie?

A

Drukt de gevoelens en instelling van de zender uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de appellatieve functie?

A

Wil de houding van de ontvanger beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de esthetische functie?

A

De taal staat in dienst van de artistieke waarde van het bericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de fatische functie?

A

Wordt gebruikt om het communicatiekanaal open te houden. Wat er gezegd wordt is niet belangrijk, maar dát er iets gezegd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 2 dingen helpen met bepalen van het doel van de tekst, het beoogde effect op de lezer?

A

De hoofdfunctie en het hoofdtype van de tekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 6 teksttypen onderscheiden we?

A
  1. Informatieve tekst.
  2. Diverterende tekst.
  3. Persuasieve/overtuigende tekst.
  4. Activerende tekst.
  5. Emotieve/expressieve tekst.
  6. Instructieve tekst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het doel van een informatieve tekst?

A

Het geven van informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel van een diverterende tekst?

A

Om te ontspannen, te amuseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het doel van een persuasieve/overtuigende tekst?

A

Het beïnvloeden van iemands gedachten, mening of opvattingen.

17
Q

Wat is het doel van een activerende tekst?

A

Het aansporen tot een bepaalde actie of handeling.

18
Q

Wat is het doel van een emotieve/expressieve tekst?

A

Uitdrukking geven aan de emoties van de auteur.

19
Q

Wat is het doel van een instructieve tekst?

A

Het geven van instructies.

20
Q

3 voorbeelden van een informatieve tekst.

A

Krantenartikelen, schoolboeken en bijsluiters.

21
Q

2 voorbeelden van een diverterende tekst.

A

Romans en verhalen.

22
Q

3 voorbeelden van een persuasieve/overtuigende tekst.

A

Een betoog, recensie en opinie-artikel.

23
Q

3 voorbeelden van een activerende tekst.

A

Een advertentie, uitnodiging of folder.

24
Q

3 voorbeelden van een emotieve/expressieve tekst.

A

Dagboektekst, liefdesbrieven of gedichten.

25
Q

3 voorbeelden van een instructieve tekst.

A

Een gebruiksaanwijzing, spelregels of handleidingen.

26
Q

Wie gebruikte in 1972 voor het eerst de term ‘Translation Studies’?

A

James S. Holmes.

27
Q

Hoe omschreef James S. Holmes de dubbele doelstelling van het vakgebied vertalen?

A
  1. De verschijnselen vertaling en vertalen te beschrijven zoals die zich in onze ervaringswereld voordoen, en;
  2. Algemeen geldige principes te vinden met behulp waarvan deze verschijnselen kunnen worden verklaard en voorspeld.
28
Q

Welke 3 fases heeft de vertaalwetenschap doorlopen volgens Van Den Broeck en Lefere?

A
  1. Bepalen welke vertalingen goed of slecht waren, regels opstellen.
  2. Richten op het vertaalproces, schematische modellen opstellen.
  3. De functie van de vertaling in de doeltaal staat centraal, huidige fase.
29
Q

Wie maakte onderscheid tussen de ‘ut interpres-methode’ (tolk) en de ‘ut orator-methode’ (orator)?

A

Cicero.

30
Q

Wie maakte onderscheid tussen het vertalen van woorden of van betekenissen?

A

Hieronymus.

31
Q

Wat waren Schleiermachers ideeën?

A
  1. Het is belangrijk of de vertaling zicht richt op de vorm of de inhoud, en;
  2. Of de vertaler de auteur met rust laat en de lezer dichterbij de auteur brengt (zijn voorkeur, tijd van de romantiek), of de vertaler de lezer met rust laat en de auteur dichterbij de lezer brengt.
32
Q

Wat zijn bij vertalen de microstructuren?

A

Woorden en zinnen, begripsgericht.

33
Q

Wat zijn bij vertalen de macrostructuren?

A

Woord-, zinsdeel-, zins- en tekstniveau.