Hoofdstuk 11: Testaccuraatheid Flashcards

1
Q

True positive (TP)

A

Diagnose
Ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

True negative (TN)

A

Geen diagnose
Niet ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

False positive (FP)

A

Diagnose
Niet ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

False negative (FN)

A

Geen diagnose
Ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sensitiviteit

A

TP / TP+FN
Verhouding tussen het aantal correct geïdentificeerde respondenten met het geteste kenmerk, ten opzichte van alle personen die in werkelijkheid het geteste kenmerk hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Specificiteit

A

TN / TN+FP
Verhouding tussen het aantal correct geïdentificeerde respondenten zonder het geteste kenmerk, ten opzichte van alle personen die in werkelijkheid het kenmerk niet hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

False positive rate (FPR)

A

FP / FP+TN = 1 - specificiteit
Verhouding tussen het aantal fout geïdentificeerde respondenten zonder het geteste kenmerk, ten opzichte van alle respondenten die in de werkelijkheid het kenmerk niet hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

False negative rate (FNR)

A

FN / FN+TP = 1 - sensitiviteit
Verhouding tussen het aantal fout geïdentificeerde respondenten met het geteste kenmerk, ten opzichte van alle respondenten die in de werkelijkheid het kenmerk hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positive predictive value (PPV)

A

TP / TP+FP
Kans dat een persoon met een positief testresultaat in werkelijkheid het kenmerk heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Negative predictive value (NPV)

A

TN / TN+FN
Kans dat een persoon met een negatief testresulaat in werkelijkheid het kenmerk niet heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Positive likelihood ratio (PLR)

A

sensitiviteit / 1-specificiteit
In welke mate je vertrouwen dat het kenmerk aanwezig is bij een persoon stijgt, als die persoon een positieve diagnose heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Negative likelihood ratio (NLR)

A

1-sensitiviteit / specificiteit
In welke mate je vertrouwen dat het kenmerk afwezig is bij een persoon stijgt, als die persoon een negatieve diagnose heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interpretatie likelihood ratio

A

> 10 of <0,1 → grote verandering in vertrouwen
5-10 en 0,1-0,2 → gemiddelde verandering in vertrouwen
2-5 en 0,2-0,5 → kleine (maar soms belangrijke) verandering in vertrouwen
1-2 en 0,5-1 → kleine (en meestal niet belangrijke) verandering in vertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bayes theorem

A

P(A/B) = P(B/A).P(A) / P(B) (op formularium gegeven)
P(A) = kans dat iemand het gemeten kenmerk heeft
P(B) = kans dat iemand een positieve diagnose krijgt
P(A/B) = de kans dat iemand het gemeten kenmerk heeft indien deze persoon ook een positieve diagnose krijgt
P(B/A) = de kans dat iemand een positieve diagnose krijgt indien deze persoon werkelijk het gemeten kenmerk heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cut-off waarde verlagen

A

Sensitiviteit stijgt
Specificiteit daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cut-off waarde verhogen

A

Sensitiviteit daalt
Specificiteit stijgt

17
Q

Interpretatie area under the curve

A

0,90 < AUC < 1,0 → zeer goede accuraatheid
0,70 < AUC < 0,90 → gemiddelde accuraatheid
0,50 < AUC < 0,70 → zwakke accuraatheid