hoofdstuk 10 Flashcards

1
Q

Cognitie

A

naar hersenprocessen die te maken hebben met het verwerven en het gebruiken van kennis. Kennis wordt verworven via zintuiglijke waarneming en wordt verwerkt en opgeslagen in het geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leren

A

het proces waarbij gedrag verandert in functie van ervaring en kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geheugen

A

verstaan we dan weer het proces dat de opslag en de reproductie van geleerde informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

associatief leren

A

wanneer een organisme verschillende elementen of gebeurtenissen met elkaar in verband leert brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

klassieke conditionering.

A

twee prikkels met elkaar associeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

operante conditionering

A

een respons en een stimulus met elkaar associeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lange termijn geheugen onderverdeeld in

A
  • het declaratief: zakelijke feiten, gebeurtenissen of ervaringen
  • en het procedureel geheugen: gewoonten, geconditioneerde responsen en reflexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

iteindelijk vinden de meeste cognitieve processen plaats in

A

associatieve gebieden van de cerebrale cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onderverdeling declaratief geheugen

A

episodisch (gebeurtenissen) en semantisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hippocampus

A

een hersenstructuur in de temporale kwab die een centrale rol speelt in declaratieve geheugenfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij klassieke conditionering

A

een bekrachtigende, onvoorwaardelijke prikkel (unconditioned stimulus, US) gepaard aan een voorwaardelijke prikkel (conditioned stimulus, CS), waardoor de onvoorwaardelijke respons (UR), een voorwaardelijke respons (CR) wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Afferent corticale signalen naar de hippocampus

A

zullen een trisynaptisch circuit doorlopen dat contacten maakt in de gyrus dentatus, het CA3-gebied en vervolgens het CA1-gebied van de hippocampus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afferent corticale signalen naar de hippocampus

A

zullen een trisynaptisch circuit doorlopen dat contacten maakt in de gyrus dentatus, het CA3-gebied en vervolgens het CA1-gebied van de hippocampus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gebied van Broca

A

een hersengebied in de linker frontale cortex, dat samenwerkt met de motorische cortex om de bewegingen te sturen die nodig zijn om te spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gebied van Wernicke

A

in de linker temporale cortex werkt samen met de primaire auditieve cortex (A1) om taal te herkennen en te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functie prefrontale cortex.

A
  • Het bewust begrijpen en nadenken over de inhoud van een gesproken of geschreven bericht
  • wanneer we iets willen uitleggen
17
Q

Afasie

A

het onvermogen om te spreken of taal te begrijpen bij mensen met een verder intact stel hersenen, intacte cognitieve vermogens en normaal functionerende vocale spieren en keelstructuren.

18
Q

Afasie van Broca

A

het onvermogen om vloeiend te spreken ondanks een normaal taalbegrip en intacte vocale functies.

19
Q

Afasie van Wernicke

A

het onvermogen om taal te begrijpen of complexe taal te produceren ondanks normale woordproductie en vocale functies.

20
Q

verschillen in hersenanatomie en -functie gevonden bij mensen met dyslexie

A
  • Hun hersenen minder verschil tonen tussen de linker en de rechter cerebrale hemisfeer - de taalgebieden in de linker hemisfeer minder ontwikkeld zouden zijn
  • iets andere verdeling van witte en grijze stof in de linker occipito-temporale en temporo-pariëtale hersengebieden.
  • VERMOEDEN van een genetische component
21
Q

Vanuit de primaire visuele cortex vertrekken twee stromen die de abstracte informatie verwerken om objecten en personen te herkennen en visuele waarneming aan actie te koppelen.

A
  • De dorsale stroom van informatieverwerking loopt van de occipitale naar de pariëtale kwab en bepaalt waar voorwerpen zich bevinden en hoe visuospatiële acties moeten gebeuren (‘waar’ of ‘hoe’).
  • De ventrale stroom loopt van de occipitale naar de temporale kwab en staat in voor de herkenning van personen, gelaatsuitdrukkingen en objecten (‘wie’ of ‘wat’).
22
Q

Wanneer we echter in gedachten verzonken zijn

A

default mode network (DMN) actief

23
Q

Gebieden die instaan voor het begrijpen en het produceren van gesproken taal zijn bij de meeste mensen in de

A

linker hemispheer

24
Q

meer betrokken bij rekenvaardigheden en logisch redeneren,

A

rechter hemispheer

25
Q

Veroudering

A

en proces dat de functie van de cellen en de weefsels van het lichaam progressief aantast met het verstrijken van de jaren.

26
Q

de hersenfunctie wordt ook onrechtstreeks aangetast door de blootstelling aan

A

oxidatieve stoffen

27
Q

dementie

A

lle aandoeningen waarbij het niveau van cognitief functioneren progressief achteruitgaat.