Hfdst 5 Flashcards

1
Q

Discriminatie

A

Elk positief of negatief gedrag gericht op een sociale groep of haar leden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Prejudice - Vooroordelen

A

Positieve of negatieve beoordeling van een groep en/of zijn leden. Hierin zijn er warme en koude vooroordelen. Koude vooroordelen zijn minder zichtbaar, warme vooroordelen zoals bij de Nazi’s is het niet te missen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stereotype

A

De mentale representatie van impressie over een sociale groep die mensen vormen door bepaalde kenmerken en emoties te associëren met die groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale groep

A

Twee of meer mensen die een gemeenschappelijk kenmerk delen die sociaal belangrijk is voor zichzelf of voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale categorisatie is nuttig omdat

A

het mensen in staat stelt om efficiënt en adequaat met anderen om te gaan.
Sociale categorisering overdrijft echter ook overeenkomsten binnen groepen en verschillen
tussen groepen, en vormt daarom de basis voor stereotypering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale categorisatie vindt plaats wanneer

A

mensen worden gezien als lid van sociale groepen, ipv een uniek individu, bijvoorbeeld gender, etniciteit, leeftijd, uniforms etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Problemen van positieve stereotypes

A

• Positieve stereotypen impliceren dat iedereen in de groep hetzelfde is en daarom wordt de
individualiteit van mensen genegeerd.
• Positieve stereotypen creëren onredelijk hoge standaarden, (Hij draagt een bril, dus hij is
intelligent)
• Positieve stereotypen kunnen onderdeel zijn van een algemeen patroon die de zwakheid en
afhankelijkheid van een groep versterkt (bv. benevolent seksisme: vrouwen zijn puur, moreel,
delicaat en hebben hulp nodig van mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zelf sorterende proces creëert

A

echte groepsverschillen die kunnen worden gereflecteerd in ‘nauwkeurige’ stereotypen. Maar uiteindelijk is elk stereotype onnauwkeurig omdat de bijbehorende kenmerken vaak toegepast worden op elk individu van de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat beargumenteerde Freud

A

Dat haat voor sociale groepen, even als de bijbehorende negatieve stereotypen, zijn wortels heeft in het innerlijke conflict van mensen met autoritaire persoonlijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De autoritaire persoonlijkheid volgens Freud

A

Mensen zijn bevooroordeeld omdat ze hun eigen vijandigheid niet kunnen accepteren, geloven in de
legitimiteit van autoriteit en persoonlijke tekortkomingen worden toegeschreven aan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vooroordelen en stereotypen groeien vaak vanuit dezelfde sociale en cognitieve processen,

A

die aspecten van ons leven beïnvloeden, zoals ons verlangen om onze sociale omgeving te begrijpen en ons te verbinden met andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Negatief gedrag van een enkel groepslid

A

kan negatieve gedachten over de hele groep activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Between-groep interacties genereren gevoelens van

A

onzekerheid en bezorgdheid. Wanneer interacties herhaaldelijk samen gaan met negatieve emoties dan worden deze nare gevoelens snel overgebracht naar de groep middels klassieke conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Illusionaire correlatie

A

Een waargenomen associatie tussen twee karakteristieken die niet werkelijk gerelateerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hamilton & Gifford 1976

A

Demonstratie illusionaire correlatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Correspondentie bias

A

Zorgt ervoor dat mensen gedrag zien als de reflectie van iemands innerlijke kenmerken zelfs wanneer de rol of situationele onvoorziene gebeurtenissen werkelijk de oorzaak zijn voor het gedrag

17
Q

Sociale normen

A

Algemeen aanvaarde manieren van denken, voelen of gedrag waar mensen in een groep het over eens zijn en die beoordeeld worden als goed en juist

18
Q

Crandall & Eshleman 2003

A

Werkelijke meningenvan mensen over de groepen werken sterk gedreven door percepties van sociale normen

19
Q

Sociale communicatie uit tweede hand

A

versterkt de beeldvorming van stereotype nog erger, dit blijkt is zeer geconsolideerd

20
Q

Just-world belief , rechtvaardige wereld overtuiging Lerner 1980

A

Het wijdverspreide geloof dat de wereld rechtvaardig is en dat mensen daarom verdienen wat ze krijgen en krijgen wat ze verdienen

21
Q

Wanneer stereotypen vaak worden gebruikt

A

dan worden deze vrijwel automatisch geactiveerd. Stereotype informatie komt in gedachten door cues, die bewust of onbewust worden waargenomen en die verband houden met groepslidmaatschap

22
Q

Wittenbrink, Judd & Park 2001

A

Demonstreerde dat stereotypen automatisch geactiveerd kunnen worden

23
Q

Fazio, Jackson, Dunton & Williams 1995

A

Priming techniek witte en donkere gezichten, met negatieve of positieve woorden

24
Q

Implicit association test IAT

A

Reeks taken die het onderscheid tussen white and black beoordelingen registreert

25
Q

Correll 2007

A

Onderzoek foto’s schietende blanke of donkere mannen. schietbutton indrukken

26
Q

Effecten van emoties op het vormen van stereotypen

A

Bijvoorbeeld angst en droefheid verhogen de impact van
stereotypische verwachtingen op percepties van individuele groepsleden en verminderen de
herkenning van verschillen tussen groepsleden

27
Q

Intersectionaliteit q

A

Het stereotype van etnische groepen en nationale groepen zijn over het algemeen overeenkomstig
met de stereotype van de mannen van die groep. Daarentegen, de stereotype van vrouwen van
verschillende etniciteiten of nationaliteiten waren allemaal gelijk tot elkaar en tot het stereotype beeld
van vrouwen in het algemeen.

28
Q

Wie kan stereotypen onderdrukken?

A
Individuen die een hoge interne motivatie en een lage externe motivatie hebben, zijn
beter in staat om controle te nemen over hun stereotypen. Het is interessant dat alleen deze
specifieke individuen(hoge interne motivatie en lage externe motivatie) dit patroon van
conflictbewaking vertonen en stereotype activering verminderen
29
Q

Patricia Devine 1989

A

Moeite doen om stereotype vorming te voorkomen. Aangeleerd vanuit de vroege jeugd

30
Q

Kent Harber 1998

A

Essays blanke of donkere schrijver. Daarop opinie gebaseerd

31
Q

Blair, Ma & Lenton 2001

A

Visualisatie van contra indicatieve beelden kan een stereotype juist positief of negatief beïnvloeden

32
Q

Een vorm van bias is onze stereotype verwachtingen

A

We hebben de neiging om te herinneren en datgeen op te merken wat we verwachten te zien. Stereotype bias beïnvloed niet alleen de informatie die we zoeken en aandacht geven, maar ook hetgeen wat we herinneren

33
Q

Contact hypothese

A

Suggereert dat onder bepaalde condities, direct contact tussen leden van verschillende vijandige groepen, stereotypering, vooringenomenheid en discriminatie kan doen verminderen. Het leren kennen van groepleden op een één-op-één basis maakt het duidelijk dat ze niet in het groepsstereotype passen

34
Q

Wanneer we inconsistenties niet kunnen goedpraten

A

dat plaatsen wij deze als individuen als opmerkelijk of exceptioneel

35
Q

Contrast effect

A

Wanneer stereotypische verwachtingen dienen als achtergrond waartegen individuele groepsleden worden beoordeeld, lijken mensen die zich niet gedragen zoals verwacht nog meer verschillend

36
Q

Mensen met meer groepscontacten

A

hebben minder de neiging om bevooroordeeld te zijn

37
Q

Stereotype verandering vereist

A

Contrastereotype gedrag voor meer dan twee a drie keer.

38
Q

Wanneer meerder individuen binnen een stereogroepering contra gedrag vertonen

A

wordt dit als een subgroep aangemerkt, veranderd nou een groot deel van de groep dan wordt de gehele aanname van de groep aangepast